Altijd bang voor de dood: ‘Weglopen van existentiële vragen was afgelopen weken moeilijker’

Al zolang ik me kan herinneren ben ik bang voor de dood. Nooit wist ik wat ik daarmee aan moest. Toen ik klein was, was die angst vermengd met het doembeeld van de kans op een hel na dit leven. Maar later, toen ik God leerde kennen als liefdevol en genadig, bleef de angst bestaan. Die angst had niets te maken met een eeuwige verdoemenis, maar simpelweg met het ophouden van deze wereld. Een onberedeneerde angst, die ik liever niet in de ogen keek en waar ik altijd van weggelopen ben, in de hoop dat de dood voor mij nog even op zich zou laten wachten.
De afgelopen weken bleek het echter moeilijker om weg te lopen van existentiële vragen dan in de jaren daarvoor. Dat heeft alles te maken met de grote veranderingen in de wereld en in mijn eigen leven. Er is nu zo veel minder te doen en te kiezen, dat mijn geest eerst volkomen op hol sloeg en vervolgens – met enige tegenzin – tot stilstand kwam. Zo kalm was het niet vaak geweest.
Ik bleef tijdens mijn hardlooprondjes door de Engelse velden af en toe eens stilstaan. Ik haalde diep adem, keek om me heen, was onredelijk blij toen ik zag dat de zwarte grond een groene waas gekregen had. Ik zag vlinders, hoorde vogels en overal werd alles groener en kleuriger en geuriger.
altijd ergens naartoe
Het was niet alleen de lente die me deed stilstaan. Het was ook mijn hoofd. Mijn hoofd is normaal gesproken altijd de rest van mijn lijf een stap vóór. Als ik nog op vrijdagmiddag een boek zit te lezen, is mijn hoofd al bij de plannen voor de avond. Mijn hoofd is ook regelmatig bij volgend jaar, als we willen terugverhuizen naar Nederland. Of het is bij de vakantie die we planden. Of bij de volgende week en alle dingen op mijn te-doen-lijstje.
Ik leef eigenlijk altijd ergens-naar-toe. Heel gek is dat niet, trouwens. Het hele begin van ons leven gaat zo. Stapje voor stapje ontwikkelen we ons, toewerkend naar steeds een nieuw hoogtepunt: eerste schooldag, eind van groep acht, begin van de middelbare school, wat wil je worden, de eindexamens. Dan ga je studeren en even denk je aan niets, maar voor je het weet heb je je eerste diploma al gehaald en kun je niet anders dan denken aan wat je daarna gaat doen. Je krijgt je eerste baan en je denkt aan de verhuizing uit je studentenkamer naar een echt huis. Je vindt een partner. Wil je trouwen? Daarna, als alles weer rustig is, een kind? Een groter huis? Een nieuwe baan? Altijd maar weer leven we vooruit. Met een half been in de toekomst en een half been in het heden.
het echte leven
Mijn hoofd duizelt. Altijd maar weer leven we vooruit. Met een half been in de toekomst en een half been in het heden. Nu is er alleen maar de eentonige herhaling van eindeloos dezelfde dagen. Thuis werken, rondje lopen, eten. Elke dag dezelfde paadjes. Eerst sloeg mijn hoofd op hol, nu staat het soms even stil.
‘Plannen zijn er genoeg. Maar nu even niet.’
En in die nieuwe kalmte las ik deze gedachte in het boek Everything Belongs van Richard Rohr: misschien komt de angst voor de dood voort uit het feit dat je nog niet geleefd hebt. Ja, denk ik. Ja. Zo is het. Nooit was mijn leven goed genoeg, omdat ik de gedachte niet kon verdragen dat het stopt zonder dat ik al mijn plannen heb kunnen volbrengen. Het leven kan niet eindigen als het nog niet af is. Ik wil nog zo veel.
Sommige mensen zeggen: als je je bewust bent van je sterfelijkheid, geniet je extra van wat er is. Maar ik kon alleen maar denken: als er een einde aan komt, dan is dit zinloos. En ik rende door.
het is nu al goed
Er zijn van die cliché-uitspraken waarbij iedereen altijd instemmend knikt. ‘Leven in het nu’ is er zo één, en ook: ‘Geluk zit in de kleine dingen’. Gek genoeg begin ik opeens iets te begrijpen van die clichés. Want nu ik niet weg kan en even geen plannen kan maken, zie ik er soms een glimpje van: van een ik dat volledig tevreden is met wat er is. Dat het híer, nú, al goed is. Dat ook die niet-erg-adembenemende Engelse wandelpaadjes mooi zijn, al zijn er elders veel prachtiger plekken. Dat ook het leven in dit tijdelijke, lelijk gemeubileerde huurhuis goed is, al zijn er mooiere huizen. Dat ook het leven samen met mijn geliefde nu al volledig is, al hebben we nog geen kinderen. Dat ook mijn werk nu betekenisvol is, al wil ik straks weer in Nederland dominee worden.
En dan, uiteindelijk, ook dit: dat het leven zelf nu al goed is. En dat dat alles te maken heeft met die God in wie ik geloof en die ik nu eindelijk ook in mijzelf weet te wonen - die alles vervullende Liefde. Die God aan wie ik me schoorvoetend probeer over te geven. En ik probeer het: te vertrouwen dat het zelfs goed zal zijn als er een einde aan komt. Omdat ik echt geleefd heb. <