Waar blijf je, wanneer kom je weer?, zegt m’n moeder

Mijn moeder heeft Alzheimer in een vergevorderd stadium. Sinds ongeveer drie jaar woont ze in een verpleeghuis, thuis ging het niet langer. Mijn vader kwam twee keer per dag bij mijn moeder. Elke avond bleef hij tot ze in slaap viel. ‘Je laat me hier toch niet alleen?’, zei ze dan. Dit hield mijn vader vol totdat hij ziek werd. Kort daarna is hij overleden. Mijn moeder vraagt nog regelmatig naar hem. De Alzheimer maakt dat ze niet begrijpt dat hij er niet meer is.
Toen de verpleeghuizen gesloten werden, begreep ik absoluut de noodzaak hiervan. De periode is met vijf weken verlengd. Voor een grote groep mensen hartverscheurend.
Vier keer per week bezocht ik mijn moeder. Net zoals toen ze nog thuis woonde - wat ook de visie van de zorginstelling is trouwens: net als thuis. Ook mijn beide zussen kwamen zo regelmatig. Als we er waren, hielpen we met drinken; dat kan ze niet meer zelf. Bij mooi weer gingen we naar buiten; ze is aan haar rolstoel gekluisterd. We knipten haar nagels, zorgden voor haar kleding. Urenlang zaten we naast haar terwijl zij onze hand vasthield en tegen ons aanpraatte. Op haar manier, want door de Alzheimer kan ze niet meer zeggen wat ze wil zeggen. Ze is broos, volledig afhankelijk van de zorg en aandacht van anderen.
Soms zegt familie: ‘Ik vind het wel even rustig zo’
Doordat we zo vaak en regelmatig bij haar kwamen, herkende ze ons naar de maatstaven van Alzheimer nog redelijk goed. Meestal moest ze lachen als ze ons zag binnenkomen of wanneer ze ons ineens in het oog kreeg terwijl we al een poosje naast haar zaten. Het deed haar goed als we bij haar waren, wanneer we haar hielpen, haar hand vasthielden, naar haar luisterden. Elke keer vroeg ze ook weer: ‘Gaan we nu naar huis?’
Van de ene op de andere dag kwamen we niet meer. Het verpleeghuis ging op slot. Beeldbellen en kaartjes sturen werd aangemoedigd als alternatief. Maar mijn moeder weet niet meer wat een kaartje is. Hoe ze moet beeldbellen is voor haar een groot raadsel. Van het ene op het andere moment viel al haar familie, al het vertrouwde voor haar weg. Kwamen we ‘gewoon’ niet meer. Ze begrijpt het niet. En mijn moeder is niet de enige, echt niet!
goede zorg
We zijn erg blij met de goede zorg die onze moeder ontvangt. Dat wil ik duidelijk gezegd hebben. We zijn blij dat er geen coronabesmettingen zijn waar zij woont. De medewerkers doen hun uiterste best. Ook om wanneer we skypen - vier keer per week om het ritme zo goed mogelijk vast te houden. Heel belangrijk, zegt ook Alzheimer Nederland - de tablet onder de aandacht van mijn moeder te brengen. Zo kan ze ons toch even zien, even onze stem horen. Soms reageert ze verrast, lijkt er herkenning te zijn. Soms kijkt ze onbegrijpend de kamer rond, waar ineens onze stem vandaan komt. Op een helder moment, vraagt ze tijdens een skypegesprek ineens: ‘Wanneer kom je weer? Waar blijf je toch?’
Geen slecht woord over de inzet van de medewerkers. Zij doen hun uiterste best voor ‘hun’ bewoners. Je ziet, merkt, hoort, signaleert dingen. Dat maken we bespreekbaar, daar is ruimte voor. Andersom wordt ook wel eens iets gezegd. Dat is goed, houdt ‘het systeem’ op een gezonde manier in stand. Ook dat is nu weggevallen.
gevoeligheid
In de discussie die gevoerd wordt rondom deze groep mensen, missen we soms de gevoeligheid richting de ouderen en hun familie. Je leest vreselijke berichten, over al het leed dat dit meebrengt. Over het gebrek aan beschermende middelen, zorgmedewerkers die niet meer naar hun werk durven of zelfs ontslag nemen. Vreselijk. Dat wil niemand! We prijzen ons gelukkig dat dit bij de zorginstelling waar mijn moeder woont allemaal niet aan de orde is.
Een menselijke oplossing zou kunnen zijn om te zoeken naar maatwerk. Beperkt, met alle nodige voorschriften en veiligheidsmaatregelen van dien. Op een manier waarop de kans dat - via iemand die geen medewerker is - het virus binnen zou komen tot een absoluut minimum wordt beperkt. Natuurlijk willen ook wij niet dat er meer mensen besmet raken, zeker niet bij deze kwetsbare groep. Er zal alles aan gedaan moeten worden om dat te voorkomen.
Iedereen beseft dat de verpleeghuizen niet zomaar weer voor alle bezoek opengesteld kunnen worden. Voor sommige bewoners en hun familieleden is het krijgen van een kaartje en de mogelijkheid om te (beeld)bellen voor nu wellicht nog even voldoende. Eerlijk is eerlijk, soms horen we familieleden zeggen: ‘Ik vind het wel even rustig zo’. Voor anderen geldt dit écht niet. Daar kan naar gekeken worden, er zijn oplossingen denkbaar. Maar nog eens zoveel weken zo ... een onvoorstelbaar lange periode! <