Mijn haat krijg je niet

Vrijdagavond hebben jullie het leven gestolen van een buitengewoon persoon, de liefde van mijn leven, de moeder van mijn zoon, maar mijn haat krijgen jullie niet. Ik weet niet wie jullie zijn en ik wil het ook niet weten; jullie zijn dode zielen. Als die God voor wie jullie blindelings doden, ons naar zijn beeld heeft gemaakt, dan is elke kogel in het lichaam van mijn vrouw een wond in zijn hart.
Ik ga jullie dus niet de voldoening geven jullie te haten. Daarnaar zijn jullie op zoek, maar haat beantwoorden met woede zou toegeven zijn aan dezelfde onwetendheid die jullie heeft gemaakt tot wat je bent.
Jullie willen dat ik bang ben, dat ik mijn medeburgers met wantrouwen bekijk, dat ik mijn vrijheid opgeef voor veiligheid. Game over. Probeer het nog een keer.
Ik heb haar vanochtend gezien. Eindelijk, na nachten en dagen wachten. Ze was nog net zo mooi als toen ze vrijdagavond van huis ging, nog net zo mooi als toen ik twaalf jaar geleden smoorverliefd op haar werd. Natuurlijk ben ik kapot van verdriet, die kleine overwinning schenk ik jullie, maar ze zal van korte duur zijn. Ik weet dat zij elke dag bij ons zal zijn en dat wij elkaar terug zullen zien in het paradijs van vrije zielen, waar jullie nooit binnen zullen komen.
Wij zijn nu met z’n tweeën, mijn zoon en ik, maar we zijn sterker dan alle legers van de wereld. Ik heb trouwens geen tijd meer voor jullie, ik moet naar Melvil toe, die net wakker wordt uit zijn middagslaapje. Hij is net zeventien maanden; hij gaat zo zijn hapje eten zoals iedere dag, daarna gaan we spelen zoals iedere dag en heel zijn leven zal dit jochie jullie vernederen door gelukkig te zijn en vrij. Want nee, zijn haat krijgen jullie ook niet.