Opinie: Na pauze van zeven jaar schreef ik me in als kerklid

Wat jaren later manifesteerde ik me zelfs even als christenanarchist: Jezus was gekomen om de orde der dingen omver te werpen. En kerken horen natuurlijk bij die orde, zo redeneerde ik. Had Jezus niet ook al de hele tijd ruzie met de farizeeërs van zijn tijd?
Ik was wat extreem in mijn temperamenten, ik geef het grif toe, maar als het gaat om het uitdragen, uitleggen en verdedigen van hun geloof laten ook minder burgerlijke gelovigen de kerk doorgaans liever achterwege.
Je gelooft omdat je het voorbeeld van Jezus wilt volgen, omdat het je innerlijke rust geeft, omdat het richting aan je leven geeft. Of om wat voor persoonlijke reden dan ook. Maar de kerk, met haar tweeduizend jaar oude imagoprobleem, daarover zwijg je liever. Je gelooft niet dankzij, maar ondanks de kerk, is vaak de teneur.
het woord ‘kerk’
Veel gemeentestichtingsprojecten, waar ik wéér wat jaren later aan meedeed, waren er dan ook op gericht om het woord ‘kerk’ en de associaties die daarbij horen, zo veel mogelijk te vermijden. We waren een gemeenschap, een netwerk, een platform, maar een kerk? Nee, dat was in zekere zin het verboden woord.
Het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de positie van christenen in Nederland deze week geeft aan dat de breuk met de kerk alleen maar radicaler wordt. Drie kwart van de Nederlanders geeft aan dat de kerken weinig of niet aansluiten bij zijn eigen visie op de zin van het leven. Twee derde zegt weinig of geen vertrouwen te hebben in de kerken of religieuze organisaties. En toch schrijf ik me juist deze week, na een pauze van zo’n zeven jaar, met mijn gezin in als lid van een kerk. Natuurlijk heeft dat met levensfase te maken. Je moet, zo vind ik, je kind toch óók iets geven om tegenaan te schoppen als hij zestien is.
Maar het zou niet eerlijk zijn om onze nieuwe wending tot de kerk daartoe te versmallen. We vinden er – na zeven jaren bewust wat afstand te hebben gehouden – méér dan we hadden verwacht te vinden. Niet alleen voor onszelf, maar ook voor de samenleving waar we deel van uitmaken.
En nu de kerk weer een kwetsbare minderheid is, is het misschien wel de plek bij uitstek om de tegenculturele, anarchistische elementen die mijn 16-jarige ik zo aanspraken, te bewaren en door te geven aan volgende generaties.
Waar anders komen mensen van verschillende generaties bij elkaar? Waar anders zijn verbanden te vinden waar zorgen voor kwetsbare medestadsbewoners de morele norm is? Waar anders word je – als kind en als volwassene – nog geconfronteerd met raadselachtige verhalen, rituelen en muziek die uit een andere wereld lijken te komen?
Hoe anders kunnen iconische gebouwen zoals de Lebuïnuskerk te Deventer (foto) overeind blijven, niet alleen als evenementlocatie, maar ook als spirituele kern midden in winkel- en horecagebieden? Weer terug in de kerkbanken ontroerde het mij om op zondag de gebedsintenties te horen van toeristen, dagjesmensen en voorbijgangers, geschreven in een schriftje voorin de kerk. Het ontroerde mij om te ontdekken dat mijn kerk een caravan op een camping huurt voor mensen die geen geld voor vakantie hebben. Het ontroert mij om met poppetjes en attributen zo nu en dan een poging te wagen om kinderen in een kindernevendienst te laten nadenken over iets anders.
De liturgie, de vespers, de evensongs, maar ook de vele evenementen, zoals laatst nog een nachtconcert in dat prachtige oude gebouw met muziek, die je alleen als hemels kunt omschrijven. Ook voor kunst en cultuur zijn kerken essentieel. Maar geloof ik nog? Ik weet eerlijk gezegd steeds minder goed wat een ‘ja’ op die vraag eigenlijk betekent. Ik geloof het wel, meestal. Maar eigenlijk voelt die vraag steeds minder relevant. Ook tot mijn eigen verbazing merk ik met het ouder worden dat ik me ondanks het antwoord op die vraag wél medeverantwoordelijk voel voor het in stand helpen houden. En dat ik ervoor pas om straks met een paar andere overgebleven zielen voor altijd het licht te moeten uitdoen in een gebouw dat er al was vóór de stad er goed en wel was. Misschien begint geloven wel bij meedoen en eindigt het bij het koesteren van bepaalde overtuigingen. Kerken kunnen zich soms nogal wanhopig vastklampen aan die paar enthousiaste twintigers die er nog rondlopen.
Uit eigen ervaring kan ik zeggen: laat ze los, geef ze als ze daarom vragen kansen om in die oude gebouwen te doen wat past bij die levensfase. En sluit vervolgens nooit uit dat ze zich – zoals wij – in een volgende levensfase alsnog of opnieuw bij jouw club vervoegen. Kerken vragen steeds meer, zoals bij het drinken van goede wijn of whisky, een ontwikkelde smaak die nu eenmaal met de jaren komt.
Dit alles bracht mij deze week op de volgende gedachte: zouden christenen niet veel meer met de kerk te koop moeten lopen? Niet als een plek waar je ‘ja en amen’ tegen allerlei dogma’s zegt, maar als een plek waarin je door meedoen en meedraaien misschien iets vindt waardoor je terug blijft komen. Waar je iets hoort wat je verder nergens anders horen kunt? Zijn we – door onze eigen kleine en grote allergieën met de kerk van onze jeugd, bijvoorbeeld – misschien vergeten hoe aantrekkelijk een kerk kan zijn voor iemand die geen van deze allergieën met ons deelt?
nooit begrepen
Natuurlijk, de secularisatiecijfers lijken, zoals mijn hele leven al het geval is, op het tegendeel te wijzen. Maar ik sluit helemaal niet uit dat de wal op een goed moment het schip gaat keren. Het moet te denken geven dat figuren als de Britse filosoof Alain de Botton niet de inhoud van het christelijk geloof overnemen, maar de institutie waarin die inhoud zijn beslag krijgt: de kerk.
Dat had mijn zestienjarige ‘ik’ vermoedelijk nooit begrepen. Het kind wiens geboorte we volgende week herdenken: als twaalfjarige had Hij het in de tempel al gezien. Maar bij fysieke afwezigheid van onze stichter ken ik geen betere plek om zijn essentie in te bewaren. <