Instanties moeten zich bekeren. Ook voor hen geldt: je hebt geen naaste, maar je bent er een

Journalist Van den Bovenkamp betoogde in deze krant (23 maart) dat er een kloof bestaat tussen beleidsmakers en mensen in armoede. Die kloof is niet onschuldig, omdat het gebrek aan ‘veldkennis’ bij beleidsmakers leidt tot mentale en fysieke problemen bij mensen in armoede. Beleid wordt niet gebaseerd op concrete situaties, maar op theoretische definities waarin de stem van de arme nauwelijks te horen is. Mensen in armoede worden binnengeleid in een doolhof van loketten en formulieren waar zij vervolgens nauwelijks uit lijken te komen.
Hoe is het mogelijk dat deze situatie ontstaan is? De Franse filosoof Paul Ricoeur (1913-2005) wees al eerder op het gevaar dat instituties lopen in hun taak om rechtvaardigheid in de samenleving te bevorderen. Deze waarschuwing geeft hij af in een interessante uitleg van de parabel van de barmhartige Samaritaan.
Het latere werk van Ricoeur is beïnvloed door de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas en zijn aandacht voor het effect dat de Ander op mij heeft. Een ander mens komt niet op gelegen momenten op mijn pad, maar dient zich vaak onverwacht aan en vraagt om een reactie.
De Samaritaan gaat de instanties voor.
Deze filosofie ziet Ricoeur terug in de parabel van de barmhartige Samaritaan. Volgens Ricoeur is de hoofdgedachte van de parabel dat een mens geen naaste heeft, maar een naaste moet worden. Ontmoetingen zoals die met de gewonde man op de weg van Jeruzalem naar Jericho stelt mensen in staat om naaste te worden.
Opvallend is dat Jezus eerst twee mensen noemt die geen naaste worden. Zij worden aangeduid aan de hand van hun ambt: priester en Leviet. Ricoeur ziet hen als een parabel op zich. Zij zijn zo bezig met hun rol dat zij zich niet laten verrassen door de naaste. De instituten die zij vertegenwoordigen zijn doelen op zichzelf geworden, waarbij de menselijke maat en hun opdracht om rechtvaardigheid te bevorderen uit het oog verloren zijn. Daarom passeren zij de gewonde man.
De priester en de Leviet zijn losgezongen van hun sociale context, op afstand gezet van de wereld waardoor de naaste een abstract gegeven is. Ricoeur ziet in deze twee personen het grote gevaar van instituties: het kwaad van objectivering die uitmondt in tirannie of bureaucratie. De naaste is geen mens meer, gezichten worden niet meer gezien en hun spreken wordt niet meer gehoord. Het instituut wordt belangrijker dan de naaste.
De Samaritaan is in de gelijkenis de vreemde, maar ook degene die zijn verantwoordelijkheid neemt als naaste en barmhartigheid betoont. Deze houding van barmhartigheid is niet vrijblijvend, maar krijgt in het onderwijs van Jezus een lading met het oog op ‘de laatste dingen’. Mensen en instituties zullen geoordeeld worden op basis van hun liefde en barmhartigheid jegens de ander. Barmhartigheid betonen aan de naaste, en dus naaste worden, is zo een geloofsplicht. Daarom eindigt Jezus zijn vertelling met de woorden: ‘ga en doe evenzo’ (Lucas 10:37).
object
De uitleg van Ricoeur geeft een verdieping aan de analyse van Van den Bovenkamp. Door gebrek aan ‘veldkennis’ is een ambtelijk apparaat opgetuigd met procedures en processen die de naaste tot object hebben gemaakt. Er is geen ruimte meer voor het betonen van barmhartigheid, want de regels moeten gevolgd worden. De bestaansreden van instituties, namelijk het bevorderen van rechtvaardigheid in de wereld, raakt door deze aanpak zonder oog voor concreet menselijk leed uit het zicht.
Laten instanties zich niet meer verschuilen achter bureaucratie. Mensen in armoede zijn naasten, mensen van vlees en bloed die soms nauwelijks meer weten hoe zij het hoofd boven water kunnen houden. Beleidsmakers zullen mensen weer in het gelaat moeten zien, de verhalen horen hoe objectiverend handelen mensen in de problemen kan brengen.
Het voorstel van Van den Bovenkamp om elke ambtenaar of medewerker verplicht ieder jaar huisbezoeken af te laten leggen bij mensen in armoede verdient navolging. Instanties zullen zich moeten bekeren, zoals Lucas dat veelvuldig noemt, om weer naaste te kunnen worden en hun bestaansreden te legitimeren. Ze moeten de last van hun taak voelen, hun roeping tot barmhartigheid verstaan. Mensen willen geen (zaak)nummer zijn, maar gehoord en gezien worden. De Samaritaan gaat hen voor en Jezus’ woorden echoën na: ‘ga en doe evenzo.’