Bracht Jezus licht in het donker? Met die duisternis viel het in zijn tijd wel mee

Bij ons op de keukentafel staan vier kaarsen. Net als in veel kerken steken we elke adventsweek een extra kaars aan. Zo leven we toe naar kerst, het feest van het licht dat schijnt in de duisternis. De symboliek spreekt aan, juist in de donkere, koude winters van Noord-Europa. En misschien ook wel in het bijzonder omdat er een parallel te trekken lijkt tussen de duisternis van de periode waarin Jezus geboren werd en de duisternis van onze eigen geseculariseerde tijd, waarin God steeds meer afwezig lijkt en de Bijbel voor de meeste mensen zijn gezag heeft verloren. Toch?
verrassende inzichten
Als het aan archeoloog Yonatan Adler ligt, dan valt het met die duisternis in Jezus’ tijd wel mee. In zijn boek, The Origins of Judaism, onderzoekt hij wanneer mensen in Israël voor het eerst begonnen te leven volgens de wetten uit de Thora. Hij gaat na welk archeologisch en literair bewijs er is voor het houden van de voedselwetten, rituele reinheidswetten, het verbod op het maken van afbeeldingen, het gebruik van tefillin en mezuzot (Thorateksten bevestigd aan arm, hoofd en deurpost) en diverse andere praktijken. Dit levert verrassende inzichten op.
Voor sommige praktijken, zoals de besnijdenis en het niet eten van varkensvlees, gaat het bewijsmateriaal terug tot de IJzertijd. Maar voor de meeste voorschriften geldt dat er pas vanaf de tweede eeuw voor Christus bewijs is dat de ‘gewone Jood’ ze naleefde. Adler verbindt deze ontwikkeling met de opstand van de Maccabeeën(in de tweede eeuw voor Christus) en het daaropvolgende Hasmonese koninkrijk.
Adlers vondsten lijken bij nader inzien te stroken met de voortdurende kritiek die in het Oude Testament klinkt over het niet naleven van Gods wetten.
In reactie op de priesterelite vóór hun tijd, die zich in hun ogen teveel door de Griekse cultuur liet beïnvloedden, verwezenlijkten de Maccabeeën een strikt naleven van de Thora. Vanuit de relatief kleine regio rond Jeruzalem breidden zij hun koninkrijk uit tot aan Galilea, waarbij ze inwoners dwongen zich te besnijden, de Samaritaanse Jahwehtempel op de Gerizim verwoestten en door de synagogen de kennis van de Thora actief verspreidden onder de bevolking. Ook die synagogen worden pas vanaf deze periode in Palestina gevonden.
geen duistere periode
Dit is op het eerste gezicht misschien een schokkende conclusie. Maar Adlers vondsten lijken bij nader inzien te stroken met de voortdurende kritiek die in het Oude Testament klinkt over het niet naleven van Gods wetten door het volk. De Israëlieten dienen andere goden, bezitten godenbeeldjes, offeren op heuvels en bij bomen, houden de sabbat niet in acht.
Dergelijke kwesties lijken in de tijd van Jezus nauwelijks meer aan de orde. Ook de voedsel- en reinigingswetten werden massaal nageleefd, getuige de duizenden mikvaot (reinigingsbaden) en getuige het ontbreken van in het Oude Testament genoemde onreine dieren in archeologische vondsten van etensresten. Gelet op de wetsnaleving was de periode vóór Jezus’ geboorte dus bepaald geen duistere periode; de Joden waren nog nooit zo vroom geweest.
Maar wat voor Johannes en Jezus het belangrijkste was, kon Adler als historicus niet opsporen.
Ook de openingshoofdstukken van Lucas zijn bij nader inzien niet alleen duister. Lucas begint met ons aan Zacharias en Elisabet voor te stellen, die een onberispelijk leven leidden, geheel volgens de geboden en wetten van de Heer. Toch blijkt zijn kind de taak te krijgen om ‘velen uit het volk van Israël naar de Heer, hun God, terug te brengen’ (Lucas 1 vers 16). Wat is er dan mis? Johannes de Doper en Jezus zelf wijzen vooral op de omgang met elkaar: eerlijkheid, zorg voor de armen, vergevingsgezindheid. Zonder barmhartigheid en recht leidt het houden van reinheids- en voedselwetten tot niets. Ook deze boodschap vinden we al bij de profeten, maar op dit cruciale punt lijkt er dus weinig vooruitgang geboekt.
licht van het koninkrijk
Voor wie dacht dat de wereld voor Jezus’ komst dus in alle opzichten niets dan duisternis was, is het boek van Adler een welkome nuancering. Maar wat voor Johannes en Jezus het belangrijkste was, kon Adler als historicus niet opsporen. Barmhartigheid en rechtsbetrachting laten geen archeologisch bewijsmateriaal na.
Zelfs tijdgenoten kijken er makkelijk overheen: je doet het voor God, niet voor mensen. Wanneer ik de volgende adventskaars aansteek, dan denk ik niet in de eerste plaats aan een soort alomvattende duisternis van secularisatie of goddeloosheid. Veel meer is het een kaars voor het licht van het koninkrijk van God dat de samenleving doordesemt, ook al haalt het niet het nieuws.
Arco den Heijer is docent Grieks en Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit Kampen. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.