Een keer in de drie dagen mocht ik naast de warme kachel zitten

Geboren als jongste dochter begin jaren zestig in een piepklein flatje, opgegroeid in een steenkoude doorzonwoning met bijzondere ouders en twee bijzondere zusters. Mijn ouders deden wat ze konden van een beneden-modaal salaris. Er waren twee gaskachels in huis waarvan alleen die in de huiskamer brandde. Alleen de lamp in de voorkamer was aan. Op de binnendeur zat een veer, zodat die niet nodeloos open bleef staan. Mijn moeder was, hoewel naast de warme kachel gezeten, ook in een sprei tegen de kou gehuld. Een keer in de drie dagen mocht ik naast de warme kachel zitten, de andere dagen zaten mijn zusters om beurten daar. Mijn vader zat het verst verwijderd van de warmtebron. De overgordijnen waren dicht, zo hielden wij de kou en de potte..