Een inclusieve samenleving kan niet het doel zijn van beleid, want iedereen is deel van de samenleving

‘Inclusiviteit’ lijkt een modewoord en christelijke organisaties krijgen vaak het verwijt niet inclusief te zijn. Alsof een samenleving pas inclusief is als iedereen overal bij zou kunnen horen als hij of zij dat zou willen. De traditie van Katholiek Sociaal Denken (een denktraditie in de lijn van de sociale pauselijke encyclieken en andere kerkelijke documenten) is veel radicaler. Die zegt niet dat iedereen bij de samenleving mag horen, maar dat iedereen bij de samenleving hoort. Er zijn geen voorwaarden! Alleen dit perspectief brengt ons verder.
We maken een collectieve denkfout als wij geloven dat een inclusieve samenleving het doel kan zijn van beleid. Het kwartje viel bij mij jaren geleden doordat de Rotterdamse socioloog Willem Schinkel de vraag stelde: als mensen geen deel zijn van de samenleving, waar zijn ze dan wel? Hij maakte op deze manier duidelijk dat er niet zoiets bestaat als ‘buiten de samenleving’. Iedereen maakt er deel van uit. De brave burger en de asociale klaploper, de veelverdiener en de armoedzaaier, de autochtoon en de allochtoon, de gezonde en de zieke, de nieuwgeborene en degene die spoedig zal sterven, de mensensmokkelaar en het slachtoffer van vrouwenhandel. Wie een inclusieve samenleving wil, moet dit serieus nemen. Wij zijn allemaal deel van de samenleving en vormen en hervormen haar voortdurend door wat wij doen en zeggen.
Daarom kan de vraag niet zijn wie wij onder welke voorwaarde toelaten. Hoe ruim wij die criteria dan ook maken, wij selecteren en doen dat dan met opzet. Volgens de traditie van het Katholiek Sociaal Denken, die ik hier volg, hoef je het recht om tot je recht te komen niet te verdienen. De samenleving is geen contract waarbij je moet laten zien dat je een waardige contractpartner bent.
beeld van God
Christenen weten dat er in fundamentele zin geen onwaardig leven is. Daarom hebben zij moeite met euthanasie. Maar als er geen onwaardig leven is, betekent dit ook dat we van niemand kunnen zeggen dat wij niets met haar of hem, met zijn of haar leven en levensomstandigheden te maken hebben. Wij worden geroepen beeld van God te zijn die, volgens de woorden van Jezus, de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Matteüs 5:45).
Iedereen is deel van de samenleving, simpelweg vanwege het feit dat zij of hij er is. Mensen zijn sociale wezens. Iedereen is daarom ook afhankelijk van de samenleving: zij voedt ons, bedt ons in en geeft ons taal. Het feitelijk samenleven maakt sommige mensen en breekt anderen. De bedoeling van de samenleving is naar de overtuiging van het Katholiek Sociaal Denken dat de samenleving mensen maakt en niet breekt. Iedereen in de samenleving heeft de plicht en daarom het recht de samenleving mee op te bouwen vanuit haar of zijn visie op wat goed is. We zijn allemaal bouwers, niemand is simpelweg bouwmateriaal voor de bouwplannen van een ander.
Durven wij het risico te nemen ‘gestenigd’ te worden?
In de visie van het Katholiek Sociaal Denken wordt de samenleving gemaakt door de mensen die samenleven en moeten deze daarbij kunnen inbrengen wat zij zelf beschouwen als het beste van zichzelf. Dan kunnen anderen ervan profiteren en voelen zijzelf zich in de samenleving thuis. Deze inbreng hoeft zelf dan niet inclusief te zijn. Deze inbreng maakt de samenleving inclusief door een specifiek perspectief in te brengen dat tot dan toe onvoldoende heeft meegedaan. Het is vreemd om van een vrouwengroep te eisen dat ook mannen worden toegelaten. Het is even vreemd om een moslima voor te schrijven haar hoofddoek af te leggen als zij bij de politie werkt. De tegenwerping dat zij als politieagent de hele samenleving vertegenwoordigt en zich daarom niet moet onderscheiden, laat zien dat wij haar in haar particulariteit als vrouw wel, maar in haar particulariteit als moslima geen vertegenwoordigster achten van de samenleving. Dat is een van de redenen waarom zij haar hoofddoek wil blijven dragen.
buitenstaander
Velen beroepen zich tegenwoordig weer op de joods-christelijke wortels van de westerse cultuur. Voor zover dat bedoeld is om culturen met andere wortels buiten te sluiten, is dit tot mislukken gedoemd. Naar bijbelse overtuiging identificeert God zich namelijk juist met degenen die door anderen als buitenstaanders worden gezien. Volgens het Lucasevangelie herinnerde Jezus de inwoners van Nazaret hieraan (Lucas 4:25-27). Tijdens een periode van hongersnood werd Elia niet gestuurd naar de weduwen in Israël, maar naar een weduwe in Sarepta bij Sidon. En in de tijd van Elisa waren er veel melaatsen, maar alleen de Syriër Naäman werd gereinigd. Toen Jezus dit vertelde, werd Hij bijna gestenigd. In deze week waarin wij de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken en ook verzetsdaden in herinnering roepen, denk ik: durven wij het risico om ‘gestenigd’, uitgesloten te worden nog te nemen? Dit is volgens de Bijbel wat een christen tot eer zou moeten strekken.
Deze tekst maakt deel uit van een lezing op 7 mei om 19.30 uur voor Stichting Thomas More: www.thomasmore.nl.