Sporen van het koninkrijk: stoom uit mijn oren
In de stad staan een man en een vrouw met evangelisatiefoldertjes. ‘Jij bent toch Paulien?’, zegt de vrouw. ‘Ik ken je uit het Nederlands Dagblad.’ De vrouw en ik kletsen wat, totdat de man me een foldertje wil aanbieden. ‘Bent u christen?’, vraagt hij. Met grote ogen kijkt de vrouw naar hem. Ik antwoord bevestigend.
‘Bent u wel wedergeboren?’
‘Jazeker!’
‘Ook gedoopt?’
‘Ook nog!’
‘Besprenkeld of bent u als gelovige ondergedompeld?’
‘Nou moet u ophouden!’, hoor ik mezelf hard zeggen.
‘Hoezo? Het is belangrijk dat u God gehoorzaamt en doet wat Hij zegt in zijn woord!’
Waar haalt deze man het lef vandaan?
‘Ik word niet snel boos, maar op dit moment ben ik het!’
‘Hoezo?!’
‘Meneer, ik geloof niet dat het nodig is Woerdenaren op straat te bevragen op een onderwerp dat niet de kern van het evangelie raakt.’
‘Jawel. Het is belangrijk dat u zich laat dopen.’
‘Ik ben al gedoopt.’
‘Ja, maar blijkbaar niet als gelovige.’
‘Jawel.’
‘Maar waarom doet u er dan zo moeilijk over? Waarom gaat u in de aanval?’
‘Mag ik even terugspoelen? Jij vroeg me of ik wedergeboren was. Ik ervaar dat als een checklist. Wedergeboren? Vinkje. Als gelovige gedoopt? Vinkje. Ik voelde me door jou aangevallen en daarom reageer ik zo.’
‘Jij? Jou? Hebt u met mij geknikkerd?’
De vrouw kijkt met verbazing naar de man en dan weer naar mij. Het beeld klopt vast niet met de glimlachende Paulien uit het Nederlands Dagblad. Je naam gaat eraan, flitst het door mijn hoofd. Kan me niet schelen. Nu gaat de naam van Jezus eraan. Alsof Hij wil dat we over dit onderwerp op straat staan te bekvechten.
‘Weet u wat ik gewoon zo jammer vind?’, probeer ik nog, terwijl ik mijn trillende vingers verberg. ‘Op 5 mei hebben we in de Petruskerk het feest van bevrijding en eenheid gevierd. Bijna duizend mensen waren er. Katholieken, gereformeerden, hervormden en baptisten. Ik mocht daar spreken en vond dat bijzonder …’
‘O. Dan moet ik u echt vermanen. Paulus heeft geschreven dat vrouwen moeten zwijgen.’
‘Dries, ik denk dat je beter kunt stoppen’, mengt de vrouw zich opeens in het gesprek.
‘Ik denk het ook. Ik moet God moet gehoorzamen. Ik voel me geroepen door Hem.’
Weer thuis open ik mijn trillende handen. ‘Heer Jezus, dit verdient niet de schoonheidsprijs. Stoom kwam uit mijn oren. U voelde vast iets vergelijkbaars bij de tempelreiniging? Legde U deze woede in mijn hart vanwege de eenheid die ver te zoeken is? Maar Dries dankt U misschien vanwege zíjn heilige woede die U Hem gegeven zou hebben? Omdat het ongehoord is dat die vrouw de geloofsdoop niet serieus genoeg neemt en ook nog durft te (s)preken. Heer, ontferm U. Over mij. Over Dries. Zet een wacht voor onze lippen. En Vader, maak ons één in U, zodat Woerden zal weten dat U Jezus hebt gezonden. Dat zou een wonder zijn.’