Ik wilde er altijd vier maar ben daarvan teruggekomen
‘Dus’, zegt mijn vriendin, ‘hij is vandaag geweest voor z’n knip. Ik heb hem vanmiddag opgehaald en hij heeft de rest van de dag op de bank gelegen.’ Links en rechts van mij loopt het manvolk uit mijn leven vrijwillig de ziekenhuizen in om hun ballen in de handen van vreemden te leggen. Knipje in de zaadleider. Einde van de voortplanting. En, ik steek de wijsvinger erbij op, van al die jaren dat hun vrouwen en vriendinnen zich lieten volstoppen met hormonen en spiralen zodat er vrolijk kon worden gevreeën zonder gevolgen.
Moet ik thuis niet over beginnen. Wijs met een pink op Job en z’n vruchtbaarheid en ik krijg een lezing over mogelijke oorlogen en dat hij zich, als ik en de kinderen dat niet overleven, nog wel wil kunnen voortplanten.
Gisteren nog. Ik zit dus met die vriendin tegen de achterkant van het huis in de avondzon. Kop thee. Mandarijnen. Nieuwe oogst, zeiden ze op de markt. M’n vriendin pelt het schilletje van de hare. In haar sportpak kauwt ze knikkend stukjes weg en zegt dat zij ze vrijdag ook gaat halen. Met de jongste, net één jaar, haar derde. Haar laatste, dat ook, na dit spekkige, lieve godsgeschenk niet nog een vierde. O nee. Haar hoofd is net weer boven water, de hormonen trekken bij, het is nog steeds veel en druk en vol maar het slaa..