Mij ontbreekt het aan het talent om gekwetst te zijn in mijn religieuze gevoelens. Ik kan daar niets aan doen. Met afgunst bezie ik hoe zo vele van mijn hooggewaardeerde geloofsgenoten dat talent wél bezitten, en het ook niet nalaten daar bij iedere denkbare gelegenheid mee te pronken. Ik stel mij zo voor dat zij straks, bij het hemelse gastmaal, wat dichter bij de hemelse Gastheer mogen zitten omdat zij tijdens hun aardse leven zo uitmuntend hun verontwaardiging hebben geventileerd. Ik schik me dan deemoedig in een uithoek op de grond, naast de honden die wachten op de kruimels die van de tafel vallen. Als ik überhaupt al binnengelaten word, natuurlijk.
Ik moet namelijk een doodzonde opbiechten: ik had met mijn kinderen naar het Sint..
Meld u aan voor onze nieuwsbrief en lees dit artikel gratis
Bij het aanmelden gaat u akkoord met onze privacyverklaring en de algemene voorwaarden .