Hoe langer het thuiswerken duurt, hoe vaker het landschap lokt
Dit is een jaar van ellende, maar ook van de herontdekking van het zwerven. Hoe langer het thuiswerken duurt, hoe vaker het landschap lokt. En landschap, daar hebben we hier in de regio nog aardig wat van.
Het begon in maart, met fietstochten, en deze herfst heb ik ontdekt dat je bijna vanaf onze voordeur over zandpaden naar Arnhem kunt lopen: 19 kilometer. Werd de woning eerst in licht overspannen toestand verlaten, gaandeweg trad ontspanning in; ik ga er niet meer als een haas vandoor maar neem de tijd voor zijpaden en omwegen. Zij het wel met een fixatie op de wandel-app en het aantal kilometers, die strijd is nog niet gestreden.
In de boezem van ons huishouden wordt deze ontwikkeling op de voet gevolgd, we wandelen ook samen. Maar daarnaast ‘moet’ ik er geregeld alleen op uit. Misschien ligt de kiem bij een boek, De levende berg (Nan Shepherd, 1977, vertaling 2020). Dat gaat over Schotland, maar het maakt hongerig naar de Veluwe, Salland, Limburg en verder weg. Lopen, gewoon een eind voor het vaderland weg lopen, dat moet wel een van de oudste bewegingen zijn. Het brengt meer teweeg in hoofd en hart dan fietsen en zwemmen. Je gaat in dialoog, met jezelf en met het landschap.
Het heeft mij weer bij een sinds de tienertijd weggeborgen ervaring gebracht: het moment dat het landschap gaat terugpraten. Wie loopt, creëert een web van betrekkingen, plaatsen van herinnering, waarnemingen, gebeurtenissen.
‘Een landschap bezoeken als een vriend.’
Je loopt het land tevoorschijn. Onlangs een ringslang gezien aan de Rijn; mijn tweede, de vorige was aan de Regge, vijftien jaar geleden. Ik ken steeds meer plekken, uitzichten en bomen. En zij mij ook. Het landschap wordt daardoor steeds meer ‘van mij’. Dat is belangrijk. Onmisbaar zelfs, voor de ziel. Deze verworteling is, in deze intense mate, voor het eerst sinds ik op mijn achttiende het Overijsselse Vechtdal verliet en op kamers ging. Vroeger was het zo, als je ergens een tijd niet was geweest, dat die plek je verwelkomde zonder verwijt. En je herkende als je er weer kwam. Er was wisselwerking tussen jou en het landschap: die bron, die zwemplek, die grindrichel, die jeneverbes. En dat, die ervaring, komt nu weer terug. Door te lopen. Eindelijk.
‘Wandelen is dat stukje van de wereld even van jou maken. Het onverwachte vergezicht, het wegschietende eekhoorntje, de sperwer die zich laat verrassen (...), het bijtje op de bloesem: allemaal voor jou, van jou’, schrijft Lidewey van Noord in Alleen op avontuur. Alles over wandelen in je eentje. Ze citeert de Amerikaanse auteur Annie Dillard: ‘Schoonheid en genade doen zich voor, of we het nu aanvoelen of niet. Het minste dat we kunnen doen, is proberen erbij te zijn.’ Nan Shepherd (1893-1981) schrijft dat ze ‘... begon te begrijpen dat haast in deze heuvels niets te zoeken heeft. Ik wist ook dat toen ik een flinke tijd gekeken had, ik nog maar nauwelijks begonnen was te zien’. Een landschap geeft zich pas volledig, als je er niet doorheen snelt op weg naar een bestemming of om de prestatie, maar je erin begeeft alleen om bij dat zandpad, dat bos, die beek, die stuwwal, die grafheuvel te zijn. ‘Zoals je een vriend bezoekt met geen ander doel dan zijn gezelschap.’ <
De geheimzinnigheid van bosranden. - beeld nd