Schikken en samenwerken
‘Mijn vader had een schildersbedrijfje’, vertelt Henk. ‘Hij knapte deuren en kozijnen op. Maar ook maakte hij borden met teksten zoals “Pas op voor de hond” of “Leveranciers achterom”. Soms kreeg hij een opdracht om ook voor de bezetter iets te schilderen. Toen de gemeente hem echter vroeg een paar bordjes met “Voor Joden verboden’’ te maken, heeft hij dat geweigerd. Met deze opdracht was voor hem de grens bereikt.’
In april 1941 prijkt op de voorpagina van het mededelingenblad van De Joodse Raad weer eens een van die bekendmakingen. ‘Joodse verenigingen moeten zich, in opdracht van een Beauftragte van de Rijkscommissaris, melden om als Joodse vereniging door de bezetter te worden geregistreerd.’ Ook laat de Joodse Raad in opdracht van de SS-Hauptscharführer weten ‘dat het Joden niet langer is toegestaan te verhuizen naar een andere stad’.
Voor de voorzitters A. Asscher en prof. dr. D. Cohen, die onder deze mededeling als vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap in ons land keurig hun naam vermelden, is de grens van samenwerking met de bezetter nog niet bereikt. En dat gebeurt ook niet wanneer zij de opdracht van de bezetter ontvangen om zelf lijsten samen te stellen met de namen van wie wel en wie niet gedeporteerd gaat worden, wie wel en wie niet de dood wordt ingejaagd.
dominee Kersten
Met de promotie van dr. E.G. Bosma aan de VU, nu enkele weken geleden, staat het ondoorzichtige grensgebied van ‘het zich schikken, het accepteren van maatregelen en uiteindelijk het samenwerken’ met de bezetter weer volop in de aandacht. Daarbij komt nadrukkelijk de geschiedenis rond ds. G.H. Kersten opnieuw naar voren. Was de rol van de predikant, de oprichter en fractievoorzitter van de SGP en ook nog eens hoofdredacteur van De Banier een van ‘zich schikken’? Was hij bezig te redden wat er te redden viel? Of was het niet anders dan uiteindelijk een collaboratie met de bezetter?
Dr. Bosma is niet de eerste wetenschapper die ds. Kersten onder de loep neemt. Bekend is de biografie over de voorman van de Gereformeerde Gemeenten van dr. M. Golverdingen. Daarnaast is er ook het proefschrift van dr. W. Fieret over de SGP in deze jaren, waarin ds. Kersten de partij aanvoerde.
Een voor mij belangrijk deel van de discussie rond ds. Kersten gaat over de rol die het religieus denken speelt bij de stellingname van deze christelijke leidsman. In hoeverre gaat om een historisch denken binnen de gereformeerde gezindte? Heeft het handelen van de heer Kersten te maken gehad met het ‘bevindelijk’ zijn? Heeft het, daar waar het zijn visie op de Jodenvervolging betreft, te maken met de Bijbelse uitleg over wat de Jood allemaal kan overkomen vanwege de afwijzing van de christelijke Messias? Waren niet in 1940 de woorden van ds. Kersten: ‘Die het van eeuw tot eeuw verwerpt en Wiens bloed het over zich heeft ingeroepen en door zijn verharding nog inroept, daarin ligt de diepe oorzaak van der Joden vreselijke ellende’?
gespaard worden
Het beantwoorden van deze vragen laat ik over aan de gezindte zelf. Wat mij bezighoudt, is dat het probleem van zich schikken, het proberen te redden wat er te redden valt of uiteindelijk collaboreren, zich op een nagenoeg identieke wijze afspeelt aan de Joodse kant van de vervolging, bij de Joodse Raad. Alleen, anders dan bij ds. Kersten, speelde de Bijbel, of beter gezegd de Tora, geen rol in de houding en in het manoeuvreren van A. Asscher en prof. dr. D. Cohen. Deze Joodse leidsmannen lieten zich, seculier als zij waren, niet aansturen door religieuze motieven. De vraag dringt zich op welke van de twee ‘dwalingen’ het ergste is. Een weg naar collaboratie vanuit een al dan niet verkeerd verstaan van de Bijbel. Of een weg naar collaboratie vanuit eigen keuzes, die door niets anders worden aangestuurd dan een eigen, door de mens ontwikkeld maatschappelijk inzicht.
Ach, na de moord op honderdduizend Joodse burgers heeft het mogelijk niet zo veel zin om zich het hoofd te breken om een antwoord te geven op al deze vragen. Voor ons, burgers na de tijd van deze dramatische dilemma’s, is echter één ding wel van belang.
En dat is dat wij, met de levensles van toen, de Eeuwige moeten vragen gespaard te mogen worden voor dergelijke dilemma’s, opdat wij altijd ‘tot hier en niet verder’ voor ogen kunnen houden. Net als de schilder voor wie het bordje ‘Verboden voor Joden’ de uiterste grens aangaf.