Opvang en onvrede, toen en nu
‘De geschiedenis herhaalt zich en blijft zich herhalen’, trapte verteller Lenette van Dongen vorige week de zesde editie van The Passion af. Ze verwees hiermee naar de vele vluchtelingen die Amersfoort tijdens de Eerste Wereldoorlog opving. ‘Ongetwijfeld was er toen ook grote onzekerheid bij de bevolking. Wie waren deze mensen? Wat moesten ze hier? En vooral: Hoelang gingen ze hier blijven?’
De vergelijking tussen toen en nu is gemakkelijk gemaakt: ook aan het begin van de Eerste Wereldoorlog zochten honderdduizenden vluchtelingen hun toevlucht in Nederland. Zij vluchtten voor het oorlogsgeweld in België. Hoewel de vergelijking op veel fronten mank gaat (de meeste vluchtelingen keerden bijvoorbeeld binnen enkele maanden al terug), is er wel een interessante overeenkomst. In de samenleving toen en nu zien we een zeer vergelijkbare dynamiek: er wordt gelaveerd tussen de overtuiging te moeten helpen en de angst ‘iets’ kwijt te raken.
barmhartigheid
In honderd jaar tijd zijn de menselijke basisbehoeften nauwelijks veranderd. Eten en drinken, kleding en een dak boven het hoofd – dát hebben vluchtelingen allereerst nodig. Zoals er de afgelopen maanden fanatiek kleding en geld ingezameld is, zo gebeurde dat in 1914 ook. De grootste stroom vluchtelingen kwam in oktober, toen Antwerpen werd gebombardeerd en het stadsbestuur alle inwoners opriep te vluchten. Dagelijks kwamen tienduizenden mensen de Nederlandse grens over. Het Utrechts Nieuwsblad berichtte op 12 oktober 1914: ‘Uit alle windrichtingen tuften de automobielen naar Brabant toe met levensmiddelen en dekens, met kleederen, met tot in hun ziel ontroerde menschen van elken stand, van elken leeftijd, om te helpen.’
Gedurende de hele Eerste Wereldoorlog werden liefdadigheidsacties voor de vluchtelingen georganiseerd, al daalden de opbrengsten geleidelijk. Sommige Nederlanders namen jarenlang kosteloos Belgen op in hun gezin. Al gauw klonken er echter ook kritische geluiden ten opzichte van de vluchtelingen.
afgunst
‘De meeste vluchtelingen hebben geen ‘goesting’ om te werken, want ze weten dat ze toch alles voor niets krijgen’, schreef een journalist van het Utrechts Nieuwsblad op 9 januari 1915. Vanaf november 1914 werden de ‘armlastige’ en ‘ongewenste’ vluchtelingen in zogeheten ‘vluchtoorden’ ondergebracht; de meer vermogende vluchtelingen mochten zich buiten deze kampen vestigen en kregen een uitkering.
In een tijd van hoge werkloosheid leidde dit bij de Nederlandse bevolking regelmatig tot afgunst. De uitkering voor werklozen lag vaak lager dan die voor vluchtelingen. Bovendien waren veel mensen bang dat de Belgen zich – náást hun uitkering – op de arbeidsmarkt zouden aanbieden voor veel te lage lonen. De burgemeester van Maastricht sprak van ‘het verzieken van de arbeidsmarkt’. Hij probeerde alle vluchtelingen in zijn stad óf te laten terugkeren naar België óf hen naar een vluchtoord te sturen.
De kritiek op de vluchtelingen had echter niet alleen betrekking op hun materiële voordelen. Bij de politie kwamen al gauw boze brieven binnen over het openbare optreden van de Belgen. Er werd geklaagd over hun luidruchtigheid en baldadigheid; bovendien zouden ze wel erg vaak het café bezoeken en zedeloos gedrag vertonen.
De angst voor ‘zedelijke ontaarding’ richtte zich – anders dan nu – vooral op de vrouwen. In januari 1915 berichtten verschillende kranten dat de minister opriep alle ‘publieke vrouwen onder de vluchtelingen, benevens alle vrouwen die zich buiten de echt met mannen afgeven’ desnoods tegen hun wil naar het vluchtoord in Nunspeet te sturen. Hiervan maakten verschillende burgemeesters gretig gebruik. In de meeste gevallen ging het om Belgische vrouwen die een buitenechtelijke relatie hadden – iets waarvoor Nederlandse vrouwen niet gestraft werden.
naast elkaar
Gedurende de hele Eerste Wereldoorlog bleven barmhartigheid en onvrede ten opzichte van de vluchtelingen naast elkaar bestaan. De onvrede leek vooral gebaseerd te zijn op de angst zelf nadeel te ondervinden van de vele vluchtelingen, maar had ook een ongrijpbaarder element: de bezorgdheid dat de eigen normen en waarden aangetast zouden worden.
Het is een dynamiek die we sterk kunnen herkennen in onze huidige samenleving. Ook nu is er veel bereidheid om te helpen, maar klinkt daarnaast angst en onvrede door. Een les van honderd jaar geleden is dat we die gevoelens serieus moeten nemen. Zo werd in veel gemeenten de uitkering voor vluchtelingen aangepast aan die voor werklozen, zodat dit geen bron van spanningen meer vormde.
ongrijpbare angst
Ook toen werden er forse culturele verschillen ervaren, al kwamen de vluchtelingen uit ons buurland. De Belgen dronken meer, waren luidruchtig, hadden andere eetgewoonten en waren katholiek. Zeker in het ‘nuchtere, calvinistische’ Friesland, waar vierduizend Belgische militairen waren geïnterneerd, bleek het cultuurverschil enorm. Die ervaring verschilt niet zo veel van het ervaren cultuurverschil met Syrische vluchtelingen vandaag.
Dat is een tweede les: de ongrijpbare angst voor aantasting van de eigen normen en waarden is blijkbaar iets van alle tijden. Wellicht kan die wetenschap de angst voor ‘zedeloze ontaarding’ wat relativeren. Met de verwoestende invloed van de Belgen is het tenslotte allemaal wel meegevallen. <