Mariët Meester: Tusen Amerika en Drenthe

Een jonge moeder tilt haar buggy met kind de streekbus in. Ze vraagt naar halte Norgerhaven, een van de gevangenissen in Veenhuizen. Een halfuur schommelt de bus langs verdroomde, lineaalrechte veenkanaaltjes. Het water is zwart als drop. Dit is het isolement van de ruimte. 'Merk je hoe zuiver de lucht is?' zegt Meester later. Dat is zo; je haalt dieper adem. In Drenthe zit minder fijnstof in de lucht.
verdwaalde nomade
Werk en Bid. Huis en Haard. Werken is Leven. Humaniteit. In Veenhuizen hebben de personeelswoningen fraaie namen. Deze week lekte uit dat de drie gevangenissen er wellicht worden gesloten. Mariët Meester groeide er vijftig jaar geleden op als onderwijzerskind. Zij is kenner van de Roma-zigeuners; ze noemde zichzelf een verdwaalde nomade. In het boek Koloniekak - de bijnaam die de Drenten gaven aan de Hollanders in Veenhuizen - keert ze terug naar haar wortels. 'Op zoek naar gelukservaringen uit mijn eigen jeugd', ruilt ze nog altijd graag Amsterdam tijdelijk voor dit gevangenisdorp. Waar mensen geborgen zijn of opgeborgen. Waar misdaad en straf helder zijn én geheimzinnig. 'Een plek met veel verdriet en kwaad, besef ik nu meer dan ooit.' Tot 1983 mochten buitenstaanders het dorp niet in. Nu zie je overal toeristen; het is deels museum. 'Mijn ouders wonen er nog, 84 en 82 jaar, in de nieuwbouw.'
In het hervormde kerkje zaten gevangenen in de vieringen samen met vrije burgers. 'Dat sprak tot mijn verbeelding. Er was wat te zien. Gebruinde, ruige koppen, staarten, oorbellen, tatoeages. Mijn roman De eerste zonde speelt zich deels in die kerk af. Het gaat over verliefdheid op een gevangene, over het willen redden van die man.' Veenhuizen had iets onschuldigs. 'Gevangenen liepen gewoon langs en ze werkten als tuinman.' Iets daarvan is er nog wel. Als we op de fiets de kolonie verkennen, komen we ze tegen: vriendelijke senioren in de groenvoorziening. Wat hebben die gedaan, dat ze nu nog steeds op een grasmaaier door Veenhuizen... Als je geen schrijver was, zou je het hier worden. Meester ontmoette, als kunststudente in Groningen, Jaap de Ruig, beeldend kunstenaar en fotograaf. Ze meden het veilige midden van koopwoning en vaste baan. Ze trouwden wel. Dertien jaar woonden ze in een woonwagentje, trokken door Frankrijk, streken vijf jaar neer in Ede en ten slotte buiten Amsterdam. Ze heeft net anderhalf jaar in de oude rooms-katholieke pastorie in Veenhuizen gebivakkeerd, om Koloniekak te schrijven. Daarvóór woonde ze drie maanden in een ander beschut en helder stadje: Lynden, in Noordwest-Amerika, gestempeld door gereformeerde (vrijgemaakte) emigranten.
Hoe ziet uw leven er op dit moment uit?
'Ik werk wel zo'n vijftig uur per week. Van 9 tot 13 uur schrijf ik onafgebroken. Geen telefoon, geen e-mails! Pas 's middags komt het gedoe: geldzaken, opdrachten, lezingen. Vaak werk ik 's avonds nog een of twee uur. Zo'n beetje om de vijf jaar praten Jaap en ik erover: werkt dit nog, gaan we door op deze voet? We leven op een minimuminkomen, hebben nooit een betaalde vaste baan gehad én nooit een uitkering. Zelfs een autootje kon er lang niet af. Wij kunnen goed kosten reduceren. Ik kreeg wel eens beurzen, bijvoorbeeld van het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten, maar daarvan betaal je tweederde terug via de royalty's. Prioriteiten stellen is cruciaal; een boek slokt je helemaal op. Laatst werd een vriendin boos omdat ze lang niks van me hoorde.'
U hebt veel over de Roma-zigeuners geschreven. Waar komt uw betrokkenheid bij hen vandaan?
'Het begon in mijn laatste kunstacademiejaar in Groningen. Jaap zat in Frankrijk als geitenhoeder. We wilden graag iets samen doen. We besloten door Frankrijk te reizen met pony en wagen, Jaap knutselde zelf een woonwagentje in elkaar van afvalmateriaal. Onderweg merkten we dat mensen bang voor ons waren. Jaap had een grote snor en lang haar; hij oogde donker.' Keer op keer moesten ze zich legitimeren. In de winter kwamen de gendarmes zelfs dagelijks. 'Logisch dat we dachten: hoe word je, als mensen je zo behandelen? Hoe worden echte zigeuners behandeld? Wat gebeurt er als het generaties lang zo gaat? Rond de val van Ceausescu in Roemenië wilden we daar zelf kijken: tien procent van de bevolking is Roma. Wat we aantroffen, was onbeschrijflijk. De armoede was zo groot dat sommigen hun kinderen te koop aanboden. Ik kon er echt geen roman van maken.'
Wat heeft jaren veldonderzoek opgeleverd, behalve prachtige boeken? Het einde aan de zigeuner-romantiek? Ontnuchtering?
'Mijn basis bij het schrijven is altijd: liefdevolle eerlijkheid. Of dat activistisch overkomt, in welke richting dan ook, is aan de lezer. De een vindt me te zacht, de ander juist te hardvochtig. Ik heb geleerd dat lezers zich niet laten afbrengen van vooringenomenheid. Ik heb geprobeerd het Roma-leven te begrijpen. We logeerden bij mensen thuis in de krotten. Dan stuit je op dingen die afkeer oproepen, zoals geweld in gezinnen.'
Hoe is de betrokkenheid bij Roemenië nu?
'De reizen zijn schaarser, maar we steunen wel een jonge fotograaf die zijn eigen leven in de sloppen documenteert. Hij vroeg om een digitale camera; Jaap filmt zijn pogingen uit het dal te klimmen. We werken met crowdfunding. Nederlanders kunnen voor honderd euro intekenen op Davids fotoboek. Een deel is voor de drukkosten en de rest komt in een potje, waaruit hij 150 euro per maand krijgt - het Roemeense minimumloon. Het is ingewikkeld, zo'n jongen begeleiden. Hij heeft geen e-mail, geen computer, niks. Eerst draaiden we drie maanden 'proef' met David. Hij bleef maar foto's sturen. Er staan veel blikken trechters op; hij hoort bij een stam van ijzerbewerkers. 'Niks staat scheef', constateerde Jaap waarderend. Als fotograaf is David wel een belofte. Ik ben elke keer benieuwd waar hij weer mee komt.'
Toch klinkt er ook in dit vrolijke verhaal van steun aan een individu een 'maar'.
'Ja... Zijn broer pikte de camera in, uit jaloezie. Kortetermijn-denken zit diep in zijn leefomgeving. De armoede is groot. Hij kreeg een nieuwe camera. En nóg een keer. Ach, wij gaan altijd langer door dan normale mensen. Maar het duurt na zo'n diefstal telkens een maand voor Jaap er psychisch aan toe is. De briefjes naar Roemenië worden strenger. Na alles wat ik gezien heb, ben ik erg tegen klakkeloos opsturen van tweedehands kleding. Laat ze per kledingstuk een dubbeltje betalen! Roemenië heeft een goede kledingindustrie.' Ze steunden een jonge vrouw die onderwijs volgde met een computer thuis. 'Zij is nu docente Romany, de zigeunertaal! Ze vertrok uit de oude woonwijk en dus uit haar cultuur. Voor Roma die verder willen komen, is dat verstandig.'
U bent getrouwd, maar u hebt geen kinderen.
'Een bewuste keuze. Je kunt in het leven niet alles hebben. Om te kunnen schrijven moet je veel laten. Het kost veel energie. Na vier uur intensief schrijven kan ik 's middags niet gewoon doorgaan. Zo'n betrokkenheid als bij David, de jonge fotograaf, vind ik wel heel leuk. Ik heb weinig last van jaloezie. Andere mensen kunnen best iets hebben wat ik niet heb - zoals kinderen. Maar daarom hoef ik het zelf nog niet.'
Welke rol speelden de kerk en het geloof?
'Mijn ouders waren licht hervormd; ze lieten ons vrij. Als meisje 'betrapte' ik een keer mijn vader op een inconsequentie: hij deed iets - wat, weet ik helaas niet meer - dat mijn pubertoorn opwekte. Ik gooide toen zijn bijbel in de vuilnisbak. Onder het motto: als je er zelf niet naar leeft, waarom dan de schijn hooghouden... Mijn vader begreep dat. Hij vond het zelfs goed dat ik hem daarop had gewezen.' Dit verhaal kreeg een staartje. 'Op de zondag daarna begon de dominee over "het kind van een bekend kerkenraadslid'' dat haar vader fraai op z'n nummer had gezet! Hij bedoelde het goed: ouders, jullie zijn zelf het voorbeeld, je kind let op je. Hij noemde mij niet bij naam. Maar ik ging wel meteen de kerk uit.' Opstandig, omdat over haar hoofd heen over haar werd gepraat. 'Ik bleef zondagsschoolles geven. Maar van catechisatie bleef ik weg.' Haar ouders vonden het prima, tenminste - niet erg genoeg om iets te ondernemen. Ze mocht haar gang gaan, als veertienjarige. 'Ik ben nu gewoon niet-gelovig. Wel ga ik soms met mijn ouders mee; dan zing ik ook mee.'
Ze erfde hun reislust. 'Mijn ouders reizen nog steeds heel veel, in hun omgebouwde kampeerbus. Mijn vader begon al te zingen zodra we hier de straat uit reden.'
De keuze voor nomadisch leven staat haaks op haar jeugd in dit dorpse verzorgingsstaatje. 'Toen Jaap geitenboer was in Frankrijk, zocht ik hem op; ik miste hem erg. Mij trok geitenhoeden minder. Ik vond een schrijfcursus. Toen dacht ik voor het eerst: schrijven, daar kun je van léven. Maar wel in mijn eigen taalgebied, daarom gingen we terug naar Nederland.' Het begon met stukjes in De Hoefslag, over het zwerversleven met de pony.
Haar eerste nieuwe boek dit jaar, De mythische oom, gaat onder meer over haar vaders broer, die na de oorlog emigreerde. Deze oom is van een ander houtje: vrijgemaakt. Op bezoek bij haar familie in Amerika, kwam Meester terecht in een baaierd van vrijgemaakt-gereformeerde kerken, debatten en afsplitsingen. De principiële koppigheid van haar verwanten fascineert en schuurt.
Wat vond u in Amerika, bij de gereformeerden daar?
'Ik was eerst niet van plan kerk en geloof zo'n prominente plaats in het boek te geven. Ik was gericht op emigratie. En op stamceltransplantatie; die had mijn oom ondergaan dank zij mijn vader, zijn broer: een letterlijke 'bloedband'. Eenmaal daar, hoorde ik dat mijn oom en tante uit de kerk waren gestapt.' Ze ging met nichtjes mee naar de kerk. 'Ik voelde me er thuis; ik vond het vaak liefdevol. De identiteit die ik in Nederland normaal vind, blijkt niet overal in diezelfde mate je identiteit te zijn. De persoonlijkheid is vloeibaarder dan ik dacht. Mijn weerstand veranderde. Na een maand dacht ik zelfs: geweldig, die geborgenheid, de rituelen, élke dienst hetzelfde. Gaat dat in Nederland ook zo?'
Nee, deze emigranten zijn sociologisch en theologisch behoudender dan verwante kerken in Nederland. Maar wat vond u daar?
'De preek was altijd ongeveer hetzelfde. Er was nooit een zangkoor. Nooit bloemen. Er spreekt trouw uit, vasthoudendheid. Maar ik schrok wel van het uitsluiten van al het andere. Dat is niks voor mij. Voor mij is 'liefde' het sleutelwoord in de kerk. Maar daar is dat: zonde, schuld. Over kerken in Nederland wilde ik in het boek niets zeggen; het ging mij om de situatie in Amerika.
Het nadeel van mijn aanpak en stijl is dat ik in elk boek anders overkom; mensen kunnen dat vaak niet goed plaatsen.
Bij Grunberg, 't Hart of Wolkers weet je dat wel. Maar ik vind het interessant om bij elk boek iets anders te doen en te leren. Na de non-fictieroman over Lynden nam ik een opdracht aan over Veenhuizen. Eerst schoof ik die voor me uit; ik voelde me te veel kunstenaar. Maar ik stuitte op zulk interessant materiaal en nog net op tijd, om oud-bewoners te spreken.'
leed achter de muren
We vervolgen onze fietstocht. Onderweg groeten bekenden en onbekenden. We stoppen bij de Penitentiaire Inrichting Esserheem, voor buitenlanders, onder wie Somaliërs veroordeeld als piraat. 'Drie mensen zitten hier levenslang. Ik zag onlangs de jeugdgevangenis van binnen. Vreemd dat toeristen naar de jonge gevangenen op de luchtplaats staan te kijken. Dat wringt. Het nieuwe toerisme houdt te weinig rekening met het leed achter de muren.'
Typerend voor Veenhuizen was, dat gezinnen direct verhuisden na het einde van de dienstbetrekking. 'Dat had iets paradijselijks, omdat men er niet doodging, zo leek het. Gepensioneerden bleven hier niet wonen; er overleed zogenaamd niemand.' Het overlijden en begraven van gevangenen speelde zich ook in het verborgene af.
We verlaten de verharde weg en slaan modderige zandpaden in, door roerloze, doodstille dennenvakken. 'Ideaal speelbos voor ons als kinderen; niemand anders mocht er komen!' Vanaf 1875 was de kolonie een Rijkswerkinrichting. Opgepakte bedelaars, vagebonden en dronkenlappen, soms ook zwervende wezen konden 'drie jaar opzending' krijgen. 'Vaak heb ik gedacht: hoe zou het de Roma zijn vergaan als dit in Roemenië had bestaan?'
Sommigen raakten gehospitaliseerd. 'Je had oude mannetjes die hier veertig jaar bleven wonen. Als die nog ooit terugkeerden in de maatschappij, gooiden ze meteen een ruit in. Konden ze naar 'huis', naar Veenhuizen. Die oudgedienden heb ik als kind nog gekend. Pake Rinus, hij zat altijd op hetzelfde plekje, tussen zijn dahlia's, in het Derde Gesticht, Bergveen, het veteranendomein. Het lag afgelegen.' Voor Rinus was deze structuur de vrijheid. Het klinkt idyllisch. 'Ik ontdekte ook donkere, grimmige dingen; zo veel huisjes hier hebben tragedie gekend. Het dorp van mijn onbezorgde jeugd is zwaarder, nu ik zo veel weet.'
begraafplaats
De begraafplaats ligt er mooi bij en is nog niet vol. Dat duurt ook nog wel even. Rijen witte betonkruisjes markeren gestichts- en gevangenisgraven. Ze zijn grauw, lelijk. Een lik zonlicht maakt dat een beetje goed. Aan de kop van de rijen staat N.H. (hervormden) of R.K. (katholieken). Het spiegelt een verzuilde samenleving. 'Jammer dat dorpsgenoten zo gescheiden waren; wie weet had ik onder 'openbaren' leuke mensen ontmoet en vrienden gemaakt.'
Het afgelegen Veenhuizen telde 'emolumenten' voor personeel: een grote sier- en moestuin, met gratis delinquente tuinmannen; een gratis graf. Vijftien jaar geleden wilde men dit afschaffen; er kwam een laatste ronde. 'Ik besloot meteen dat te doen; ik word dus hier begraven. Het onderhoud berust nog bij gedetineerden. Mooi toch?! Schitterend!'
Ik zeg dat ik nooit echt, écht somber word van begraafplaatsen; Meester wordt merkbaar stiller, wat neerslachtig. 'Misschien komt dat omdat jij jonger bent,' zegt ze. Later vraag ik me af of het te maken heeft met geloof: dat de dood niet het einde is.
Ze wijst op de boevenkruisjes - genummerd, je kunt de namen er wel bij vinden - en vertelt over Susanna Jansen, de auteur die Veenhuizen enkele jaren geleden landelijk op de kaart zette met Het Pauperparadijs. Jansen ontdekte dat haar voorfamilie generaties lang gestempeld is door het stigma dat verbonden is met de naam Veenhuizen. Haar familie was immers niet in de kolonie aan de slag als personeelslid, 'staf' of beambte, maar als pauper. Meester en Jansen, beiden wonend in Amsterdam, kennen elkaar. 'Ze werd een keer bijna boos op mij; "Dus jouw familie krijgt wél de naam op het graf'', zei ze.' Jansens familieleden daarentegen liggen naamloos in een massagraf. Zo ging dat vroeger. Meester vertelt dit berustend, nuchter - in het besef dat het nu eenmaal wat te ver gaat, om jezelf uit solidariteit eveneens naamloos te laten begraven.
faliekant mis
Direct vooraan ligt een klein grafje. Jan Houkes (1945-1952) is door een zedendelinquent misbruikt en vermoord. 'Toen verloor Veenhuizen definitief zijn eerste onschuld. Dit was het enige incident met gevangenen dat écht faliekant misging.' Achteraf niet voor te stellen, dat zo'n zwaar geval gewoon tussen de kinderen door liep, buiten de muren. De verbetergedachte van het oude koloniegesticht is hier blijkbaar nog lang gekoesterd. Later wijst Meester de plaats aan waar Jan Houkes naartoe gelokt is. 'De officiële verklaringen verzwegen het misbruik, om mensen 'niet ongerust te maken'.'
In de stilste, verste hoek, bij een met dunne vlaaien bespat koepad, klimmen we over een hek. Aan het eind van het pad ligt de Joodse begraafplaats, met maar één steen: Jetta Jacoba Nieuwied (23 september 1862), vrouw van de rabbijn. Vele Joodse paupers en aan lager wal geraakten uit de sloppen van de grote steden zijn hier begraven; de hobbelige grond getuigt ervan.
We fietsen terug, langs Leering door Voorbeeld, Arbeid is Zeegen, Ruimzicht en (grapje van lokale kunstenaar) Kunst en Vlieg. Meesters speurtocht naar roots in Amerika en in Drenthe leverde haar de inspiratie voor de volgende roman. 'Gebaseerd op ware feiten. De hoofdpersoon is een held.' Een kerkelijke held. 'Ik ben echt verliefd op de hoofdpersoon.'
Mariët Meester - schrijfster
Geboren in 1958 in Den Haag, als oudste kind in een onderwijzersgezin. Ze heeft twee jongere broers. Als baby verhuisde ze met haar ouders naar de Drentse gevangeniskolonie Veenhuizen, waar haar vader hoofd van de School met de Bijbel werd.
Ze studeerde in Groningen aan de Academie voor Beeldende Kunsten Minerva en trouwde met beeldend kunstenaar en fotograaf Jaap de Ruig. Haar veelzijdige oeuvre omvat Sevillana (roman, 1990), De stilte voor het vuur (reisboek, 1992), Bokkezang (roman, 1994), De eerste zonde (roman, 1997), De verdwaalde nomade (reisverhalen, 2000), De overstroming (roman, 2003), De volmaakte man (roman, 2005), Sla een spijker in mijn hart (reis- en reportageboek, 2006), Liefdeslied van een reiziger (roman, 2009), De mythische oom (verhalend nonfictieboek, 2012) en Koloniekak. Leven in een gevangenisdorp (verhalende geschiedschrijving, 2012).
Voor dit laatste boek ging ze weer anderhalf jaar in Veenhuizen wonen. Meester en De Ruig wisselen normaliter het wonen in Amsterdam af met een woonwagen ten zuiden van de stad.
> mariëtmeester.nl