Klaas van Twillert: Ik ben nu spé-len-de, jongen
'Is het interview al af?' vraagt Klaas van Twillert (91) aarzelend. 'Nu kan het nog. Ik leef nu nog.'
Zijn lichte blauwe ogen zien niet meer goed. Zodat het voelt of hij door je heen kijkt, ziet wie je echt bent. Hij zit op de rand van het bed, na zijn middagslaapje. Hij zingt flarden van liedjes, getrouw aan zijn motto 'Niet zeuren, maar geuren'. Met een stem die verbazend krachtig is, zo sterk nog dat hij een zaal aankan zonder microfoon. Precies zoals hij een halve eeuw deed, als rondreizend prediker - borrelend van heilige binnenpret.
Klaas van Twillert (1919) ontving op 16 september 1958 zijn 'lastbrief' en werd beroepbaar op artikel acht via ds. J.G. van Minnen en diens afgescheiden gemeenten. Dit nadat de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn poging om predikant te worden afwezen en nadat hij 22 jaar sigarenmaker was geweest. Hij wist zich als schooljongen al geroepen tot het ambt, vertelt hij, maar wachtte op zijn persoonlijke roeping.
Die kwam veel later, tíentallen jaren later, achter de sigarenmakerstafel. 'Mijn werk was zo dat ik met mijn handen bij de sigaren was en met mijn hoofd bij God.' Aan de rolbanken en in een geur van tabaksblad kon hij zijn gedachten voortdurend opheffen tot God en kwam hij soms 'in diepe gemeenschap met Hem', op het onverdraaglijke af.
Angstige momenten waren er, toen er in de fabriek een staking uitbrak en hij zich niet vrij voelde, mee te staken. Die dag zat hij moederziel alleen te werken. Opeens hoorde hij een boze collega zeggen: 'Kijk eens, híj blijft maar gewoon doorwerken, dat kunnen we toch niet nemen?' Toen zei een ander: 'Laat hem rustig doorwerken want hij is van een andere wereld.'
Karakteristiek voor Van Twillert, gooit hij de lof meteen hoog op naar God - in zijn typerende woordgebruik - : 'Ze hebben mij heel de dag volkomen met rust gelaten. Is dat niet geweldig? Ja, zó is onze God!'
Alle collega's van de sigarenfabriek kwamen in een autobus naar zijn bevestiging in het ambt, wegens bijzondere verbale en geestelijke begaafdheid, zoals dat heette. Zij kenden hem nu al zo lang als iemand die 'niet met zijn hoofd bij deze wereld is', dat ze eigenlijk niet echt opkeken van deze forse wending in het levenspad van hun nu veertigjarige collega en stakingsbreker.
preken voor koeien
Zijn woorden cirkelen om een geheim. Regelmatig klinkt het: 'Wat er toen is gebeurd, is niet te beschrijven.' Of: 'Nooit eerder had ik zoiets meegemaakt, ik legde al mijn vragen aan Hem voor.' Of: 'Soms zijn er van die gebeurtenissen, die zo intens zijn, dat je ze niet naar behoren kunt vertellen, omdat ze zo ingrijpend zijn.' Alleen zijn hoge ouderdom vermocht, sinds kort, een onophoudelijke, opgewekte, woorden- en getuigenisstroom te stelpen. Regelmatig, zo vertelt hij, ontving hij in zijn lange leven een woord van God of een visioen dat hem de richting wees, en hem kracht gaf geduldig af te wachten.
Klaas van Twillert komt uit een groot boerengezin. Hij pakt er een mooie oude foto bij: rijen Ot- en Sienachtige jongens en meisjes, hij in het midden. Een schattig blond jongetje met een grote pet. De foto moet van rond 1925 zijn. Met zijn wijsvinger gaat hij tastend over de foto. Hij tuurt en aarzelt, tikt op een van zijn broers: 'Dat is mijn vader... denk ik.'
Hij stotterde, heel erg. Andere kinderen plaagden hem daarmee. De lagere school haalde hij op het nippertje.'Ik zocht als kind de verborgen omgang met God, op stille plekjes achter de dijk. Dat vond ik het mooiste.' Hij praat na enkele keren aandringen aarzelend, maar toch openhartig over wat hij gemist heeft in zijn jeugd, maar wil dat pertinent niet in de krant.
Achter de koeien werd hij geroepen, net als Amos. Zo zegt hij het zelf, in die mengeling van innige bevindelijkheid en gestroomlijnde zinnen, vaste loopjes, vertrouwde klanken. Gestileerd, maar niet gestold. Een stille vlam brandt in zijn verhaal - als een kaars. Dat mag ook wel, als je 91 bent. Een verhaal over kinderbekering, zielennood, stervensangst, godsverlangen. Oude man, jonge geest. 'Ik ben nu spelende, jongen, spé-len-de voor het aangezicht van God!'
Hoe wordt een gewone boerenjongen uit de Eempolder evangelist? De reconstructie is niet eenvoudig. De hoge leeftijd speelt parten. 'Mijn jeugd was niet om op te roemen, wel godsdienstig, maar geen relatie met God. Ik was een hele wilde, ruwe jongen.' Hij zegt het schuldbewust, maar 'ruw' is niet bepaald het woord dat je bij hem in gedachten komt.
De roeping tot het ambt als dienaar van het Woord greep hem aan op een zondag, in de Christelijke Gereformeerde Kerk in Eemdijk. Een jonge predikant bracht hem, kleine boerenjongen, in vervoering. 'Maar die dominee, díe mocht zich ontladen, en ik niet!' Dat werd het kind te veel. Thuis trok hij de laarzen aan en ging de polder in, op zoek naar koeien. Ze liepen naar hem toe en over de sloot heen begon hij tot hen te preken, uit Amos 4:1: 'Hoort dit woord, gij koeien van Basan....' Hij ervoer het zo dat God hem op het hart legde dat hij op een dag niet voor koeien meer hoefde te preken maar voor mensen.
hemeldeurtje
Met Kerst 1937 overleed een tante, en toen kwam de dood in volle omvang op hem af. Toen heeft hij het 'uitgeschreeuwd naar God'. 'Hij hoorde mijn hulpgeroep en liet mij Christus aan het kruis zien.' Een pak zonden viel van hem af. Maanden was hij als dronken van liefde, intens met God bezig als een overlopende beek, naar eigen zeggen 'meer geschikt voor de hemel dan voor de aarde', geestelijk dronken als van kostbare wijn. 'Ik kreeg toen een geweldige gebedsdrang en moest mij ontlasten, daar, waar maar de gelegenheid zich voordeed'(....) Dan ervaar je meer dan ooit dat bidden de ademhaling van de ziel is.' Na maanden landde broeder Van Twillert weer op de grond en 'voor mijn gevoel was het alsof het deurtje van de hemel sloot, met een gevoel dat, wanneer mijn einde daar was, ik dan voor eeuwig kon binnengaan.' In het boekje dat een jonge toehoorder van zijn prediking, Timon Teljeur, over hem schreef, laat hij er, gelukkig, en herderlijk, op volgen: 'Pas op! Pas op! Je mag mijn bekering níet gaan vergelijken met jouw ommekeer.'
In die tijd 'der eerste liefde, toen de heerlijkheid des Heren mijn jonge leven doorstraalde', had hij zo'n honger naar geestelijk voedsel dat men hem vaak op stille plekjes vinden kon, langs de oever van het IJsselmeer, verdiept in gedachten over de heerlijkheden Gods. Hij ging er zo in op dat hij er hoogmoedig van werd en zichzelf een geweldige christen begon te vinden. Een eenvoudige, Godvrezende vrouw op de Veluwe confronteerde hem hiermee, door hem op de man af te vragen: 'Ken jij Jezus Christus persoonlijk?' Van Twillert kreeg het heel moeilijk, raakte geestelijk in grote nood. Op een morgen riep de buurman hem om een kop koffie te komen drinken. Hij ging en zag op de muur een in hout gesneden Bijbeltekst hangen: 'Mijn genade is u genoeg'.' Dat woord sloeg bij hem als de bliksem in.
opwekking
Behalve voortdurende uitredding in de vorm van directe boodschappen en het feit dat gulle gaven ruim door God worden gecompenseerd, krijgt hij regelmatig een voorloop, een verzekering tevoren, die hem rustig maakt. Hij krijgt een beroep uit Vlaardingen, van een gemeente die wat zwaar van compositie is, en van de christelijke gereformeerden afgescheiden.
Van Twillert, nog steeds dominee binnen de reformatorische wereld, is in zijn hele beleving en theologie eigenlijk allang veel meer een pinksterbroeder, zonder het zelf te beseffen. Door contact met gemeenteleden krijgt hij de overtuiging dat hij meer aandacht moet besteden aan de Heilige Geest. Al sinds zijn kindertijd kent hij verhalen over de bijzondere opwekking rond de Afscheiding in Bunschoten-Spakenburg, waar de Geest krachtig doorbrak in het begin van de negentiende eeuw - een van die gebeurtenissen die je het vergeten, charismatische hoofdstuk van de Afscheiding mag noemen. Het is in die traditie dat hij zichzelf steeds meer ziet. Van Twillert leest veel van Oswald Chambers, Watchman Nee en later Richard Wurmbrand.
Hij gaat steeds vrijmoediger preken over de Geest - en dan wordt hij voor de enigszins perplexe gemeente een dominee die te hoog grijpt. Het wordt vaak wat onrustig in de kerk, als hij zich weer laat gaan. Zijn uitnodigende aanbod der genade botst frontaal op de verknochtheid aan de oudvaders en de uitverkiezingsleer. 'Mijn prediking was een dringende, liefdevolle uitnodiging om tot Hem te komen in de oprechtheid van het hart. God roept u, God zoekt u. Hij laat zich vinden. Dat was al te veel voor een deel van de gemeente. Maar ik kon niet anders en ik wilde ook niet anders, want ik moest in opdracht van mijn Zender Christus voluit verkondigen, voor een ieder die gelooft. Hoewel ik het voorzichtig deed, voelde ik de spanning opkomen als een donkere onweersbui.'
reizend prediker
Op een zondag in het voorjaar van 1964, op de kansel in Rotterdam-Zuid, grijpt de Geest hem zo aan dat hij de gemeente vurig oproept om zich toch terstond te bekeren. Ook zijn vrouw Tera heeft het op haar hart liggen om de mensen hiertoe op te roepen. Zij krijgt een visioen en ziet Jezus staande en uitnodigend in het midden van de gemeente, met uitgestoken handen, smekend om tot Hem te komen. Ze zag ook dat die goddelijke handen teruggeduwd werden. Dat greep haar sterk aan en zij werd overmand door de Heilige Geest, ging staan, verhief haar stem en riep vol van heilige ontroering: ,Gemeente van Rotterdam, waarom wederstaan jullie die liefdevolle handen van de roepende Heiland. Kom toch tot Hem en laat u redden'.'
De mensen schrikken! Ze denken dat de vrouw van de dominee niet goed geworden is en gaan een glaasje water halen. Van Twillert kan er nog steeds verbaasd over zijn, dat ze niet zagen hoe de Geest hier werkte. De kerkenraad is steeds minder blij met hem. 'Op een zondag, toen ik van de kansel af kwam, kreeg ik geen hand meer van de ouderling van dienst.' Een deel van de gemeente wil met hem verder in een zaaltje, maar dat, voelt hij, is geen heilzame weg. Na zes weken vol spannende vergaderingen wordt hij 'door mensen, niet door God' uit het ambt gezet. Om kort te gaan: er volgt een losmakingsproces, Van Twillert wordt een rondreizende prekende broeder. En die afgescheiden gemeente, die zo schrok van die ongewone gebeurtenis, die vurige oproep? Die heeft zich later bij de gereformeerde gemeente gevoegd. Het gebouw werd een grote meubelzaak. Het is nu een moskee.
zo puur als gewis
Het lijkt er even op dat er iets opbloeit tussen de Noorse Broeders en deze lekendominee met zijn kinderlijk vertrouwen. Maar een reis met zijn vrouw Tera naar Noorwegen roept bij hen veel vragen op. Het wordt een geestelijke les. Uit de kerk waar ze vandaan kwamen, was de vrijheid van het geloof ver te zoeken. Er was veel dogmatiek 'waarbij je geestelijk kon bevriezen'. Bij deNoorse broeders, ontdekten ze nu, was het in feite niet anders. 'Hoewel we daar wel veel blijdschap hebben ervaren'.
Hij spreekt lovend over hun hartelijkheid en uitbundige lofprijzing. Tegelijk is duidelijk dat ze zich onverbiddelijk zouden moeten stellen onder de leiding van dit genootschap. Als zij daartoe niet overgaan, krijgen ze thuis in Rotterdam bezoek van broeder Olaf, die hun een onheilstijding brengt: als ze niet als de wiedeweerga gehoorzaam naar de Noorse broeders overgaan, 'kan het zijn dat u plotseling komt te overlijden door uw ongehoorzaamheid'. Boem! Van Twillert en zijn vrouw kijken elkaar aan, stomverbaasd. Ze hebben er geen moment van wakker gelegen, 'omdat dit een ménselijke boodschap was, vol van onheil'. Beleefd en met vriendelijke dankwoorden voor het goede dat ontvangen werd in Noorwegen, nemen ze afscheid. Het is geestelijk een forse domper, maar tegelijk een leerzame les: doodse dogmatiek bestaat overal.
Nu, in het zonnetje voor het raam in Nijkerk, zegt hij: 'Ik hield van ze, heel ernstig en doeltreffend waren ze. Maar ze leefden onder de wet.' Dan ontsnapt hem een liedje: 'Ik weet zeker / zo puur als gewis / dat Christus alleen / mijn gerechtigheid is.' Dat wil hij zijn bezoek ook, met krachtige stem en de hand vastpakkend, op het hart binden: 'Je hoeft niks meer te doen! Wij mogen spelende zijn voor het aangezicht van de Heer! Het is alsof je een enorme som geld ontving, zomaar voor niks!'
Glorieklokken
Het echtpaar krijgt contacten met Johan Maasbach en Karel Hoekendijk, en hij gaat uit spreken in evangelische, pinkster- en Volle Evangeliegemeenten in het hele land. Soms samen, soms alleen reist hij, zoveel mogelijk per trein, zijn geliefde vervoermiddel, naar Haarlem, Balkbrug, Zaandam, Heerde, Utrecht, Harlingen, Hippolytushoef, Doornspijk, IJlst, Den Haag, Coevorden, Delfzijl, Groningen, Velp, Heerhugowaard. Gezongen wordt er uit liederen van Johan de Heer en de bundel Glorieklokken. De Opwekkingsbundel is er nog lang niet en de begeleiding komt dikwijls van een orgeltje. Het zou materieel een spannende tijd moeten zijn, maar nooit is er nood, altijd is er brood, en vaak zelfs overvloed. 'Ik had geen inkomsten toen ik uit die kerk gezet werd, maar ik heb nooit één cent gevraagd. God voorzag rijkelijk. Je kan Hem niet óverbieden in het geven, Hij geeft altijd meer.' Zelf begint hij er niet over, maar later blijkt dat hij, toen hij niet meer zelfstandig wonen kon, zijn woning in Nijkerk aan een gemeente schonk.
'Als je in een streng reformatorische kerk hebt gepredikt', herinnerde hij zich in 2007, 'waar het zondaar zijn een stempel heeft gedrukt op de gemeente en het aanbod van genade met voorzichtigheid gepredikt mocht worden, dan raak je min of meer vleugellam. Kunt u begrijpen toen ik mijn eerste preek hield in een pinkstergemeente, dat ik vol van heilig enthousiasme was, om daar de boodschap van genade en gerechtigheid voluit te prediken?' In een gemeente in Haarlem wordt zijn oproep tot bekering wat getemperd door een oudste die nog tijdens de preek ineens verwoed aan zijn colbertje begint te trekken en roept: 'Dat is hier niet nodig! Wij zijn allemaal al bekeerd!' Ook weer een les; op de terugreis in de trein moet hij het echt verwerken.
Nu, in zijn stoel voor het raam gezeten in het verzorgingstehuis in Nijkerk, zegt hij: 'Het was toen toch ook een andere tijd. Het is nu niet zo fel meer. Die leerscheiding is eigenlijk wat weggevallen.'
alleen, niet eenzaam
Nu is het bijna zo ver dat de ooit gesloten deur weer opengaat. In die verwachting leeft hij. Niet in eenzaamheid, o nee. Echtgenote Tera is al twintig jaar bij de Heer. Zij bleven kinderloos. Maar mensen weten hem te vinden en hij hen. Twaalf jaar geleden zag hij een vluchteling zijn bekeringsverhaal vertellen in het programma 'God verandert mensen'. Hij wist wat hem te doen stond: die man opzoeken en gewoon aanbellen. Nu hij hulpbehoevend is, is die man zijn wekelijkse bezoeker en verzorger.
Het lichaam takelt af. Hij schuifelt achter de rollator door gangen met starende bewoners. Zijn verjaardagen zorgen nog altijd voor een invasie in de gemeenschappelijke recreatiezaal. Dan komen er zomaar vijftig mensen. Dan geniet hij zichtbaar.
Aarzelend vraagt hij: 'Is het artikel al af...? Nu kan het nog, ik leef nu nog. Het zou toch wel leuk zijn voor mij, dat mensen zeggen: hee, kijk, een artikel van broeder Klaas. Nu ja, kijk maar wat jullie doen, je mag het zelf weten.'
Klaas van Twillert
Ds. K. van Twillert, 91, vervulde in 1962 de vacature-Visser te Rotterdam-Zuid (Christelijke Gereformeerde Gemeenten, een kerkverband dat bestond van 1947 tot 1967).
Gaandeweg kreeg hij daar steeds meer moeite met de antwoorden 43, 58, 74 en 114 van de Heidelbergse Catechismus. Hij zag voor de kinderdoop geen Bijbelse grond meer. De kerkenraad stelde dat pas bij de laatste snik de oude mens sterft en niet eerder, Van Twillert vond dat een loochening van de kracht van Christus' opstanding.
Later kwam hij in aanraking met de pinkstervoorgangers J.E. van den Brink en Jan van Gijs. Zij legden zijn echtgenote Tera de handen op, zodat ze 'genas van de hooikoorts'.
Toen Van Twillert zelf de handen opgelegd kreeg, kwam er naar zijn zeggen een zalving van Gods Geest over hem. Hij werd vervolgens reizend voorganger in de pinkstergemeenten, en als zodanig een van de laatste bevlogen 'oefenaars' van de oude stempel.