Bolgewassen
Zodra de sneeuw weg is, floreren de krokussen. De paarse bloemen domineren op dit moment ons gazon, terwijl ietsje verderop in de border sneeuwklokjes de lente inluiden. De komende weken zijn de toptijd van de bol- en knolgewassen.
Opgaan, blinken en verzinken. De leefwijze van veel planten kun je met drie trefwoorden karakteriseren. Bij alle eenjarige planten is het een kwestie van bliksemsnel groeien, bloeien, zaden vormen en zaden verspreiden. Maar bij alle overblijvende planten hoort daar een vierde term bij: reservevoedsel. Als je in de zonrijke, warme maanden een zetmeelvoorraad aanlegt, kun je in het volgende voorjaar sneller en uitbundiger bloeien dan wanneer je in het nieuwe jaar weer vanaf nul zou moeten beginnen. Daarom slaan alle meerjarige planten een flinke voorraad suikers of zetmeel op in hun wortelstokken, bollen of knollen. Dankzij dit reservevoedsel kunnen ze in het voorjaar bliksemsnel bloeien.
De meeste bergplanten bloeien in het voorjaar. Zodra de sneeuw weg is en voordat de hete zomerzon alles verschroeit, moeten zij hun slag slaan. Veel bosplanten bloeien eveneens vrij vroeg in het jaar. Dat komt doordat zij later in het seizoen te kampen krijgen met de heftige concurrentie van struiken en bomen. Voordat de bladeren aan de bomen en struiken verschijnen en vrijwel al het zonlicht wegvangen, willen de kruiden op de bodem bloeien, zaad zetten en eigenlijk meteen de reservevoorraad voor het volgende jaar aanleggen.
De meest opvallende voorjaarsbloeiers overwinteren met hun proviand in knollen of bollen. Het zijn dus bol- of knolgewassen. Overigens vind je deze sneeuwklokjes, krokussen, tulpen, narcissen en hyacinten niet zozeer in onze natuurlijke bossen, maar vooral in tuinen, stadsparken en landgoedbossen. Ze zijn reeds eeuwen geleden door monniken en tuinliefhebbers naar Noordwest-Europa gehaald.
Naast sneeuwveldjes
Ik heb eenmaal krokussen in het wild gezien. Dat was begin juni tijdens een bergwandeling in Roemenië. Op de hellingen lagen nog steeds sneeuwrestanten. De meeste sneeuw was natuurlijk allang weggesmolten, maar op enkele beschutte schaduwplekken op noordhellingen lagen nog kleine sneeuwveldjes. Juist aan de randen, waar de sneeuw net weg was, floreerde de krokus.
De bloeitijd van de krokus volgt inderdaad direct op het smelten van de sneeuw. Dat geldt voor onze contreien, maar dus ook voor alle bergstreken waar de krokus vandaan komt. De meest voorkomende krokus (Crocus vernus) is inheems in de bergen van Midden- en Zuid-Europa, namelijk de Pyreneeën, Alpen, Karpaten, Balkan en Apennijnen. Het is een bijzonder veelvormige soort, die zowel paarse als witte bloemen vormt. De witbloeiende ondersoort (albiflorus) floreert tussen de Pyreneeën en Slowakije, de paarsbloeiende (vernus) is te vinden van Italië tot diep in Rusland.
De krokussen op onze landgoederen zijn waarschijnlijk nakomelingen van de laatstgenoemde oostelijke ondersoort, want ze zijn overwegend paars. Deze plant heeft een platte knol van een of twee centimeter, die door bruine vezels is omgeven. Dit knolgewas verwildert heel gemakkelijk vanuit tuinen. Zij gedijt prima in onze gazons en heeft intussen vrijwel alle stadsparken, buitenplaatsen en landgoederen veroverd. Maar vanuit de geschiedenisboeken weten we dat de krokus reeds in 1550 als sierplant in Nederland werd gekweekt.
Uit kloostertuinen
Het sneeuwklokje kent een vergelijkbare geschiedenis. Net als bij de krokus zijn er tegenwoordig allerlei ondersoorten en variëteiten in de handel, maar eigenlijk is het sneeuwklokje een bosplantje uit Zuid- en Zuidoost-Europa. Het gewone sneeuwklokje (Galanthus nivalis) stamt uit de bossen van Frankrijk, Joegoslavië, Turkije en Wit-Rusland. In onze contreien wordt het sneeuwklokje al vanaf de middeleeuwen als siergewas gekweekt. Aanvankelijk gebeurde dat alleen in kloostertuinen, later werden de sneeuwklokjes op grote schaal aangeplant in parkbossen van buitenplaatsen en landgoederen. Vanuit deze tuinen is de plant op veel plekken verwilderd, reeds in de zeventiende eeuw was dit bolgewas overal in het land aardig ingeburgerd.
De enorme sneeuwklokjespercelen in de duinbossen van Texel, in het Amsterdamse bos en rond kasteel De Haar in Haarzuilens zijn dus niet natuurlijk. Deze witte tapijten zijn te danken aan expedities van bollenboeren. De sneeuwklokjes in de zojuist genoemde bossen zijn te danken aan Piet Kikkert uit De Koog. Deze Texelaar reisde in 1950 naar Frankrijk om daar bolletjes vandaan te halen. Hij mocht destijds in de bossen langs de Loire rooien wat hij maar wilde, omdat de eigenaars van dat terrein sneeuwklokjes toch maar als onkruid beschouwden. Later kregen de Fransen door dat je met die bolletjes wel degelijk geld kon verdienen. Toen gingen zij zelf rooien en moest Kikkert de bolletjes gewoon kopen.
Piet Kikkert plantte de Franse bolletjes uit op beschutte percelen in de Dennen bij De Koog, in het Amsterdamse bos en bij Haarzuilens. Want de teelt van sneeuwklokjes lukte beter onder bomen en struiken dan op akkers. Op onze kleurrijke bollenvelden groeien vooral narcissen, hyacinten en tulpen, maar sneeuwklokjes gedijen blijkbaar beter in bossen.
Dubbele bloemen
In de Texelse bossen kun je trouwens sneeuwklokjes aantreffen, waarvan de bloemen een slag groter zijn dan we gewend zijn. Op allerlei landgoederen en in parken her en der in het land kun je eveneens forse sneeuwklokken vinden. Het gaat dan doorgaans om het groot sneeuwklokje, dat vaak Turks sneeuwklokje wordt genoemd en dat officieel Galanthus elwesii heet. Dit siergewas heeft forsere bloemen dan het gewone sneeuwklokje en bloeit gemiddeld één of twee weken eerder. Het groot sneeuwklokje is halverwege de negentiende eeuw naar West-Europa gebracht. De plant is oorspronkelijk afkomstig uit Zuidoost-Europa, uit het voormalige Joegoslavië en West-Turkije.
Uit de Kaukasus stammen trouwens nog twee andere soorten: het Kaukasisch sneeuwklokje (Galanthus caucasicus) en het glanzend sneeuwklokje (Galanthus ikariae). Dit tweetal is eveneens in diverse buitenplaatsen aangeplant en vervolgens verwilderd. De laatstgenoemde soort heeft opvallend glanzende bladeren.
Bovendien zijn in tuincentra allerlei bijzondere variëteiten te koop. Er zijn meer dan honderd cultivars in de handel. Een deel daarvan heeft 'dubbele' ofwel 'gevulde' bloemen, dat wil zeggen dat ze extra bloemblaadjes hebben (Flore Pleno). De buitenste bloemblaadjes zijn normaal, maar de binnenste bloemblaadjes lijken een paar keer gespleten. Ik vind deze misvormde bloemen niet echt mooi, maar er zijn genoeg liefhebbers die ze in hun tuin vertroetelen en koesteren.
Op de binnenste bloembladeren van sneeuwklokjes zitten altijd groene vlekjes. Maar de vorm daarvan kan behoorlijk verschillen. De kleur varieert eveneens: van donkergroen tot lichtgroen. Er zijn zelfs cultivars met gele vlekjes en gele bloemstelen. Je kan tegenwoordig in de tuincentra werkelijk van alles aanschaffen.
Meertbloempkes
Maar het zijn natuurlijk vooral de spierwitte klokjes die ons aanspreken. Het is in onze contreien echt heel bijzonder dat een plant bloeit in de periode van januari tot en met april. Niet zelden bungelen de melkwitte bloemen pal boven een sneeuwdeken. Dat is terug te vinden in de officiële naam van het gewone sneeuwklokje: Galanthus nivalis. De geslachtsnaam is samengesteld uit het Griekse gale (=melk) en anthos (=bloem). De term nivalis duidt op het groeien in of bij de sneeuw (nix=sneeuw).
De extreem vroege bloeiperiode heeft de sneeuwklokjes een heleboel leuke bijnamen opgeleverd: vroegopjes, sneeuwvlokje, sneeuwdwinger, eerste februaribloemen en meertbloempkes, febrewarigekje en vastenavondzotjes. Andere oude volksnamen zijn ontleend aan de fraaie, klokvormige bloemen: klökskes (Zuid-Limburg), liderke (Friesland) en lidertjes (Groningen), winterliedertjes (Drenthe). Lieden heeft hier de betekenis van luiden. Het sneeuwklokje is dus een belangrijke 'klokkenluider': door het klokgelui van de sneeuwklokjes worden alle andere bloemen uit hun slaap gewekt!