Heiligerlee en verder: Ruziemaken tijdens het Bestand

De Trêveszaal op het Binnenhof in Den Haag is de zaal waar op vrijdag de ministerraad vergadert. De zaal ontleent haar naam aan de vredesonderhandelingen met Spanje, die hier in 1608 en 1609 werden gevoerd. Een van de deelnemers was de Franse gezant Pierre Jeannin. Toen de onderhandelingen dreigden vast te lopen, kwam Jeannin met een idee: als vrede niet mogelijk was, zou men toch een bestand of wapenstilstand kunnen sluiten? Jeannin sprak geen Nederlands, hij had het niet over een bestand, maar over ‘une trêve’. Jeannins voorstel werd aanvaard, er werd een twaalfjarig bestand gesloten. Zo kreeg de Trêveszaal haar naam.
Pierre Jeannin is niet zo’n bekende figuur in de vaderlandse geschiedenis. Toch is zijn optreden in de Trêveszaal van veel belang geweest. Voor het eerst werd de opstandige Republiek als zelfstandige natie erkend, openlijk door Engeland en Frankrijk, indirect door Spanje. Om die reden is Jeannin door een van zijn biografen ‘in zekere zin de stichter van de Nederlandse Republiek’ genoemd.
Jeannins idee, het Twaalfjarig Bestand, had grote gevolgen voor de Republiek. Nu de vijand niet meer dreigde en eensgezindheid niet meer nodig was, kwamen er onderhuidse spanningen naar boven. Smeulende vuurtjes die eerder werden gesmoord, breidden zich uit en zetten het land in vlam.
geen catechismuspreken
Een van die vuurtjes was te vinden in de Gereformeerde Kerk. Na het begin van de Opstand was ze de machtigste kerk van het land geworden. Wie een bestuurlijke functie wilde bekleden, in het stadsbestuur, de gewestelijke staten of de Staten-Generaal, moest lid zijn van de Gereformeerde Kerk. De gereformeerde leer was vastgelegd in de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Maar lang niet iedereen wist daar het fijne van of zei er ja en amen op. In Gouda wilde ds. Herman Herberts niet uit de Heidelbergse Catechismus preken. In Medemblik weigerde ds. Taco Sybrants de belijdenis te ondertekenen.
Vooral de leer van de uitverkiezing stuitte op verzet. Volgens de gereformeerde historicus Groen van Prinsterer was ze ‘ondragelijk voor den menschelijken trots’, omdat ze met het verstand niet te bevatten was. De leer van de uitverkiezing komt erop neer dat het ene deel van de mensen al voor de schepping door God is uitverkozen, en het andere deel voor eeuwig door Hem verworpen is. De uitverkorenen danken hun uitverkiezing niet aan zichzelf, maar aan Gods soevereine genade. De verworpenen hebben hun verdoemenis aan zichzelf te wijten. Sommige gereformeerde dominees hadden hier moeite mee en probeerden de uitverkiezingsleer wat minder onnavolgbaar te maken. Jacobus Arminius, een dominee uit Amsterdam, was een van hen. Volgens hem waren de gelovigen uitverkozen omdat God van tevoren had voorzien dat ze geloven zouden. In zekere zin hadden de gelovigen hun uitverkiezing aan zichzelf te danken. In 1593 kreeg Arminius hierover een conflict met zijn collega Petrus Plancius. De zaak werd gesust, het geschil bleef bestaan.
Rechtzinnige gereformeerde dominees betreurden dat, omdat de calvinistische uitverkiezingsleer in de belijdenis besloten lag. Ze wezen op een uitspraak van de synode van Emden in 1571, waar de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis als ‘de ware en zuivere leer der Calvinistische kerk’ waren erkend. Als de kerk hier niet aan vasthield, verloor ze haar geloofwaardigheid.
rekkelijke Staten
Het conflict werd scherper toen Arminius in 1603 tot hoogleraar in Leiden werd benoemd. Als het aan de meeste gereformeerde dominees gelegen had, was dat nooit gebeurd. Maar het benoemen van hoogleraren was niet het recht van synodes of dominees, maar van de curatoren van de Leidse universiteit, die op hun beurt door de Staten van Holland waren benoemd. De Staten van Holland waren niet zo strikt in de gereformeerde leer en vonden het prachtig dat Arminius geen ‘heerschappij wilde voeren over het geloof van anderen’. Ze wensten dat de gereformeerde dominees ook zo dachten. Tussen de Gereformeerde Kerk en de Staten van Holland bestond dus spanning. Na de benoeming van Arminius zou die tot ontlading komen.
Het verhaal is in grote lijnen snel verteld. Als Leids hoogleraar kwam Arminius in conflict met een collega, Gomarus, over de uitverkiezing, waarna zich partijen vormden: voor Arminius of voor Gomarus. Nadat Arminius in 1609 aan de tering overleden was, ging het debat onverminderd voort, tot het de gemoederen zo beheerste, dat de arminianen zich tot de Staten van Holland wendden. Zij meenden dat de Staten over het opperste gezag in wereldlijke en kerkelijke zaken beschikten en vroegen in een remonstrantie (bezwaarschrift) om bescherming en bemiddeling. Eerst probeerden de Staten ‘den brand met goeden woorden te blusschen’. Later, in 1614, verklaarden de Staten dat de geschilpunten niet op de kansel besproken mochten worden.
De tegenstanders van Arminius trokken zich er weinig van aan. Zij vonden dat de Staten buiten hun boekje gingen en hadden in een contraremonstrantie gevraagd om een synode, waar de kwestie besproken moest worden. De gereformeerde leer was immers een zaak van de kerk, niet van de Staten. Tegelijk wisten ze best dat de arminianen in de minderheid waren en op de synode het pleit verliezen zouden. In alle gewesten, behalve Holland en Utrecht, stonden de provinciale synoden aan de zijde van Gomarus.
Zo werd de kloof tussen de Staten van Holland en de gereformeerde dominees, tussen arminianen en gomaristen, tussen remonstranten en contraremonstranten, breder en dieper. Over en weer werden gruwelijke dingen gezegd en gedaan. Een handelaar uit Rotterdam zei dat hij liever door een varken dan door een remonstrantse predikant getrouwd zou worden. In Schoonhoven werd een contraremonstrantse dominee door de baljuw van de preekstoel gerukt.
oorlogsverklaring
Het conflict versterkte de spanning tussen raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt en prins Maurits, de stadhouder. Sinds de slag bij Nieuwpoort in 1600 hadden ze elkaar nog verdragen. Nu werd dat anders. Oldenbarnevelt lag slecht bij veel gereformeerde dominees, omdat hij het bestand met Spanje, de katholieke aartsvijand, gesloten had. Ze verweten hem dat hij ruimte vroeg voor beide partijen in de kerk, en daarmee de gereformeerde belijdenis het laatste woord ontnam.
Prins Maurits was het met de dominees eens, dat het bestand met Spanje een treurige vergissing was. Hij vond het ieders plicht om oorlog te voeren, tot de Nederlanden vrij en onafhankelijk van Spanje waren. Zo gezien was het bestand een plichtsverzuim, dat hij Oldenbarnevelt erg kwalijk nam. Eigenbelang speelde bij Maurits mee. Zijn status als kapitein-generaal was gebaat bij strijd en een sterk leger.
Niemand hoefde te raden welke zijde de sympathie van Maurits had. Maar het duurde lang voor hij positie koos. Het gebeurde uiteindelijk op zondag 23 juli 1617, toen de prins met veel vertoon een kerkdienst van de contraremonstranten in de Kloosterkerk in Den Haag bezocht, nadat zij uit de Grote Kerk geworpen waren. Dit was ‘de oorlogsverklaring’ aan Oldenbarnevelt, schreef Groen van Prinsterer. Het bestand dreigde op een burgeroorlog uit te lopen.

