Meer dan de helft van populaties stadsvogels slinkt

Den Haag
Van de twintig soorten stadsvogels die er in 1990 waren, is de populatie bij dertien in 2017 afgenomen, blijkt uit cijfers die Sovon Vogelonderzoek Nederland en het Centraal Bureau voor de Statistiek vandaag publiceren. De kuifleeuwerik is in de loop der jaren helemaal verdwenen uit Nederland. En van de verzameling Europese kanaries was vorig jaar nog maar 1 procent over van het aantal in 1990.
Alleen de huiszwaluw blijft de vleugels uitslaan: de vogelsoort nam zowel in de stad als daarbuiten toe. Deze groei volgt op een afname van ongeveer 80 procent in de decennia voor 1990. De onderzoekers zien een vogel als stadsvogel als meer dan 32 procent van de Nederlandse populatie broedt in stedelijk gebied. Dat was in 2015 16 procent van het landoppervlak.
Van zes soorten is de populatie sinds 1990 stabiel. Het gaat om de ekster, de gaai, de groenling, de koolmees, de pimpelmees en de putter. Het aantal eksters en kauwen neemt de laatste tien jaar overigens weer toe. De groenling, de koolmees en met name de staartmees nemen echter de laatste tien jaar juist weer af in aantal. Buiten de steden groeien de populaties van sommige van deze soorten nog wel. Het CBS meldt dat bij zeven soorten sinds 1990 landelijk gezien het aantal is toegenomen. Vier soorten zijn stabiel gebleven, terwijl negen soorten ook landelijk achteruitgaan. Van acht soorten ligt de populatie-ontwikkeling in het stedelijk gebied lager dan landelijk. Dit geldt onder meer voor de putter, de zanglijster en de groenling.
Voor geen enkele soort ligt de ontwikkeling in het stedelijk gebied hoger dan wat landelijk is waargenomen. Volgens de onderzoekers wijst dat erop dat de stedelijke omgeving voor stadsvogels als broedplek minder geschikt is geworden ten opzichte van het buitengebied. <