Openbaar en bijzonder onderwijs vinden elkaar steeds meer

Amsterdam
Het bundelen van de krachten van bijzonder en openbaar basisonderwijs gebeurt steeds vaker, constateert hogeschoolhoofddocent levensbeschouwelijke educatie en diversiteit Erik Renkema van Hogeschool Windesheim Zwolle. ‘Het zijn er inmiddels zo’n tachtig, vijf jaar geleden waren het er nog zestig’, schat hij. De samenwerkingsschool, soms ook wel samenlevingsschool genoemd, duikt vooral op in de krimpgebieden in Nederland, bijvoorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen of Friesland. De bevolking trekt er weg. Dat heeft niet alleen nadelige gevolgen voor de regionale economie, maar leidt ook tot te kleine scholen, die daardoor dreigen te worden opgeheven.
Bijzondere scholen – veelal christelijke – en openbare scholen gaan daarom vaker samenwerken. Ze delen dan niet alleen het gebouw en een conciërge, maar ook de onderwijsvisie. ‘Dat scholen elkaar opzoeken, is veelal uit nood geboren’, zegt Renkema. ‘Toch beschouwen ze dat zeker niet als negatief. Ze zijn er eerder trots op dat ze elkaar weten te vinden.’
Martin Westebring geeft les op samenwerkingsschool De Gavelander in het Groningse Oostwold, gemeente Leek. Hij maakte mee hoe zijn openbare school De Gavehoek in 2013 fuseerde met de christelijke school De Oleander tot De Gavelander. De Oleander had te weinig leerlingen om te kunnen voortbestaan. ‘We deden als scholen al veel samen’, vertelt hij. ‘Bijvoorbeeld met de sportdag. De overgang was niet moeilijk. We hebben eerst een jaar samen in een gebouw gezeten.’ En vijf jaar na dato gaat het prima, vertelt hij. ‘s Ochtends begint hij in de klas met levensbeschouwingsmethode Trefwoord. ‘Vandaag las ik een verhaal uit de Bijbel over het kindeke Jezus. We hebben zogeheten spiegelverhalen in de methode: de ene keer bekijk je iets vanuit een christelijk oogpunt, de andere keer kan het humanistisch zijn. Met de kinderen praten we door over het verhaal. Ik vraag ook waarom sommige kinderen wel of niet bidden. En we merken dan op dat het netjes is als je stil bent als iemand bidt. Die verschillen mogen er zijn. Door verhalen van meer kanten te belichten, leren we van elkaar. Ik vind het niet erg om een bijbelverhaal voor te lezen, ik sta er neutraal in. Ik vraag collega’s soms wat meer achtergronden over een bijbelverhaal of hoe je een naam moet uitspreken.’ Hij geniet van de school: ‘Tegenwoordig ontstaan meer kampen: denk aan de Zwarte-Pietendiscussie. Dan is het mooi om te zien dat het christelijke en openbaar onderwijs elkaar vinden op zo’n school. Iedereen moet zich daar dan wel prettig bij voelen.’ Zo is bekend dat de christelijke geleding in de school hecht aan vieringen met Kerst en Pasen. ‘We denken dan vooral aan het kerstverhaal, maar de kerstman mag er ook zijn.’ Tegen samenwerkingsproblemen is de school nog niet echt opgelopen, realiseert hij zich na enig nadenken. Sinds januari dit jaar zijn beide stichtingen van de oorspronkelijke scholen opgegaan in één organisatie: Quadraten. ‘Dat werkt beter, het is de volgende stap in het samenwerkingsproces geweest.’
identiteit
In opdracht van de Protestantse Theologische Universiteit en hogeschool Windesheim onderzoekt Renkema sinds 2012 wat samenwerken doet met de identiteit van een samenwerkingsschool. ‘Wat betekent het bijvoorbeeld voor het levensbeschouwelijke onderwijs?’ Vooral vanuit theologisch opzicht is dat ‘een spannende vraag’, vindt Renkema. ‘Tegelijk is het maatschappelijk gezien ook interessant: geloofstradities verliezen aan betekenis. Steeds minder mensen noemen zich christen en gaan naar de kerk. Mensen voelen zich niet langer verbonden met één traditie. Wat gebeurt er als seculier en religieus samenkomen in een school in bijvoorbeeld Groningen?’ Het antwoord vond hij in onlinevragenlijsten en in interviews met en observaties van directeuren en vijf samenwerkingsscholen die hij onderzocht. Woensdag promoveert hij op die bevindingen. Renkema zoomde in op de vraag welke levensbeschouwelijke waarden leerkrachten, directies en schooldocumenten in de praktijk hanteren. Op een samenwerkingsschool blijkt men grote waarde te hechten aan gelijkwaardigheid en het aangaan van een dialoog met elkaar. Ook wordt gezocht naar een manier om de oorspronkelijke identiteit van de gefuseerde scholen te laten horen. Renkema onderscheidt twee soorten samenwerkingsscholen: ‘Op iets meer dan de helft van de scholen wordt levensbeschouwelijk onderwijs zo aangeboden dat je de oorspronkelijke bloedgroepen herkent. Dat betekent dat een klas twee of drie keer per week splitst en les krijgt van een voor die lessen bevoegde of betrokken leerkracht. Dat is vaak het gevolg van een wens van de ouders. Zij houden via een speciaal gevormde identiteitscommissie een vinger in de pap op school.’
Op het tweede type samenwerkingsschool is na intensief overleg met ouders gekozen voor een collectieve invulling van het levensbeschouwelijke onderwijs. ‘Daarin zijn alle bronnen en verhalen even belangrijk.’ In de praktijk signaleert Renkema dat met name op het eerstgenoemde schooltype de nagestreefde waarden als gelijkwaardigheid en dialoog onder druk staan. ‘De stem van de leerkracht telt er sterk. Vaak is er weinig tijd en vinden leerkrachten het lastig de traditie waarin één waarheid centraal staat, uit te breiden naar het bespreekbaar maken van andere bronnen. Kinderen gaan er weinig echt over in gesprek. Terwijl je juist daarvoor tijd moet nemen. Bespreek eens een verhaal met boeddhistische, humanistische of christelijke inslag. Als leerkracht kun je daarover vragen stellen die het kind doen nadenken over zichzelf.’ Dat geldt ook als het gaat om bijvoorbeeld de vraag hoe de aarde is ontstaan, vindt hij. ‘Maak kinderen duidelijk dat er niet één dominante visie bestaat. Het verhaal over de oerknal en dat over de schepping zetten kinderen aan tot het vormen van een eigen visie.’ Hij erkent dat zoiets verwarrend kan werken. ‘Maar ik pleit juist voor verwarring en onzekerheid. Als je alleen leert hoe het zit en weinig uitgedaagd wordt om jezelf onder de loep te nemen, ontwikkel je je niet.’
water bij de wijn
Wordt er geen water bij de wijn gedaan, zullen sommige christelijke ouders denken. Renkema realiseert zich dat. Ze willen hun kinderen immers christelijk opvoeden. ‘Dergelijke angst leeft ook bij de ouders van openbare leerlingen, want daar praten hun kinderen ineens over God’, relativeert hij. ‘Een school is volgens mij bedoeld om vreedzaam te leren samenleven en te oefenen in het omgaan met verschillen. Het is een samenleving in het klein. In de huidige maatschappij is alleen het geloofsoverdrachtmodel op de christelijke school niet langer houdbaar. Het is óók christelijk om in samenwerking oog te hebben voor verschillen. Bijvoorbeeld als het om geloofstradities gaat. Laat kinderen daarover nadenken. Daarmee doe je geen water bij de wijn, maar creëer je nieuwe wijn. Een samenwerkingsschool is geen voortzetting van christelijk of openbaar onderwijs. Dat doet soms pijn. Daarom is goede begeleiding op processen over de identiteit van de nieuwe school zo belangrijk. Dat wordt nog weleens onderschat. En let op dat er geen vanzelfsprekendheid over het levensbeschouwelijke onderwijs ontstaat. Blijf elkaar scherpen.’ <


