‘Humor kan mij niet scherp genoeg zijn’

Almere
Chris Verlaan (34) mag zich in een bijzonder rijtje scharen. Hij won de laatste editie van ’s lands oudste cabaretfestival Cameretten; onder anderen Brigitte Kaandorp, Theo Maassen, Marc-Marie Huijbregts, Ronald Goedemondt en Daniël Arends gingen hem voor. Herman Finkers werd ooit tweede, maar won toen wel de publieksprijs. Verlaan won beide: de jury- én de publieksprijs.
De prijzen staan uitgestald in zijn woonkamer in Almere. Nadat hij thee heeft voorgezet, verontschuldigt hij zich voor het feit dat hij enkel zacht geworden koekjes in huis heeft. ‘Vergeten op te bergen.’ Hij heeft het druk sinds de winst van het Cameretten Festival. Zijn mail stroomt over met verzoeken, maar vooral: de finalistentour slokt tijd op. Tot en met mei treedt hij nu drie keer per week op met de voorstelling waarmee hij Cameretten won. Ondertussen werkt hij nog drie dagen in de week als data-analist bij de GGD. Zoals Verlaan aan het begin van zijn voorstelling zegt: ‘Dit is niet mijn échte baan. Jullie zullen straks wel begrijpen waarom.’
Verlaan komt, zoals hij zelf zegt, uit ‘een normaal christelijk gezin’. Geen theatrale allures of ambities. Zijn vader werkte bij een verzekeringsmaatschappij. Zelf studeerde hij medische biologie in Amsterdam. Probeerde te promoveren, maar liep daarin vast. ‘Daar ben ik met heel veel plezier mee gestopt. Een van de betere beslissingen in mijn leven.’
In zijn studententijd sloot hij zich aan bij de christelijke studentenvereniging Ichthus in Amsterdam. In het eerste jaar, in 2005, maakt hij met een vriend een cabaretvoorstelling. ‘Eigenlijk deed hij bijna alles. Ik durfde nog bijna niks te zeggen. Hij was de optimist in onze voorstelling, ik de sombere afmaker.’ In het christelijke studentenwereldje hadden ze succes. Verlaan relativeert het direct weer. ‘Je moet je er niet te veel van voorstellen, hoor. Maar het vlammetje is toen wel gaan branden.’
Echt succes liet nog een tijd op zich wachten. Zijn cabaretvriend verhuisde, trouwde, kreeg kinderen. ‘Ik zat alleen in mijn kamer liedjes te schrijven, waar ik vervolgens niets mee deed.’ In 2013 waagde hij het zich aan te melden voor een solo-optreden in zijn woonplaats Almere. Hij kreeg een kwartier, voor een zaal met zo’n zeventig mensen. ‘Het was heel slecht, maar ik kreeg goede reacties.’ Met de opname die ervan was gemaakt wist hij zich langzaam de cabaretwereld in te werken. ‘Als je thuis liedjes schrijft maar ze niet deelt met anderen weet je natuurlijk nooit of je materiaal werkt. Door te spelen krijg je vertrouwen in wat je maakt en doet. Je groeit als artiest en je materiaal wordt sterker.’
Welke cabaretier is uw grote voorbeeld?
‘Ik vind de liedjes van Jeroen van Merwijk heel mooi en scherp. Hij is een onheilsprofeet die vertelt wat er niet klopt. In onszelf, in de maatschappij. Ik heb me tot nu toe vooral ontwikkeld als liedjesschrijver; mijn tussenstukken zijn nog vrij beperkt. Daarin zou ik naar Herman Finkers willen toegroeien. Een lied is veilig: je hebt een melodie en een tekst. Maar een babbel, daarmee kun je zoveel kanten uit. Dat is veel vrijer, en daardoor ook enger. Freek de Jonge kan bijvoorbeeld minutenlang losgaan op de NS, en het blijft interessant. Dat is razend knap.’
Er zit veel zelfspot in uw voorstelling, onder meer over uw autisme. De nadelen én de voordelen ervan. Hoe uit zich dat in het dagelijks leven?
‘Er gebeurt heel veel in mijn hoofd. Veel prikkels. Ik hoor en zie van alles. Het rolgordijn heb ik altijd naar beneden, omdat ik anders door elke fietser of auto word afgeleid.
Er zijn ook voordelen. In de supermarkt valt het me ineens op hoeveel bejaarden er zijn, ik moet denken aan voltooid leven, er klikt iets, en dan heb ik een lied. Of dat met autisme te maken heeft, weet ik eigenlijk niet. Zo werkt mijn hoofd gewoon.’
Bij Pauw vertelde u dat u een talkshowtafel spannender vindt dan een podium in een groot theater. Hoe komt dat?
‘Op een podium ben je alleen. Je staat voor een zaal met mensen, maar in feite is het best eenzaam. Ik kan vanuit mijn eigen wereld zenden. Maar ná een optreden komen er allemaal mensen naar me toe. Dat komt harder binnen. Bij Pauw waren het niet de camera’s, maar gewoon de mensen om mij heen. Ik zie en hoor alles wat ze doen, en mijn hoofd reageert daarop. Ik hoorde twee dames door mij heen kletsen, en ik dacht: huh, dat hoor je dan toch ook op tv?’
Over die zelfspot… Eigenlijk is het best apart hoe het publiek soms reageert. Als u vertelt dat u in Almere woont, of GGD-analist bent, ligt het publiek dubbel.
‘Ja, dat verbaast me wel een beetje, want het is geen grap. Ik zie het als een cadeautje, dat je een lach haalt uit iets wat niet als lach was bedoeld. Soms gebeurt het ook als ik opkijk en nog niets heb gezegd. Daar kun je ook mee spelen.’
Geloof en humor, ervaart u daar spanning tussen?
‘Ikzelf niet. Maar mijn optredens in de christelijke wereld zijn de laatste jaren maar matig enthousiast ontvangen. Op het Flevo Festival heb ik eens een seksgrap gemaakt over een zin uit de Bijbel, “binnengaan door de nauwe poort”. Nou, dat viel niet goed. Wat ik maak, is te scherp voor veel christenen, denk ik. Hoewel, bij de voorstelling in Amstelveen was laatst een aantal mensen uit mijn kerk, de christelijk-gereformeerde Amstelgemeente, en ik heb nog geen verontruste mails gehad.
Het kan mij niet scherp genoeg zijn. Ik vind dat Jezus in de Bijbel ook best vaak cynisch of sarcastisch is. “Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen”, dat is schérp hoor.
En neem nou de zin “Er is geen groter man geboren uit een vrouw dan Johannes”. Dat vat ik op als sarcastisch. Maar goed, dat ligt misschien aan mij.’
Wat wilt u met uw optredens? Alleen mensen aan het lachen krijgen, of gaat het dieper?
‘Ik wil graag een spiegel voorhouden. Wijzen op dingen die niet kloppen. In al mijn liedjes zit iets persoonlijks. Iets wat ik mis, waar ik niet goed bij kan in mijn leven. Scherpe satire vind ik het mooist, maar dat zie je niet zo veel. Dat zijn de grappen en de liedjes waarbij je het idee hebt dat er echt pijn of noodzaak achter zit. Je deelt eigenlijk op een liefdevolle manier een keiharde klap uit.’
Bent u zo cynisch als u in de voorstelling naar voren komt?
‘Ik ben wel negatief, ja. Humanisten geloven in de kracht van de mens, ik vooral in zijn zwakheid. Ik zie snel de sombere kant van iets. Nu ook met die finalistentour: in plaats van dat ik er flink van geniet, denk ik vooral: ik ben zó moe, hoe houd ik dit vol?’
Maar blijkbaar is uw pessimisme ook een bron van humor.
‘Klopt. Het liedje over Freek Vonk is er een staaltje van. Dat is behoorlijk venijnig. Ja, hoe ontstaat zoiets? Je komt thuis van je werk en het eerste wat je op tv ziet, is die optimistische, enthousiaste, extraverte Freek Vonk. Dat strijkt me dan tegen de haren in. Het is een soort aanklacht tegen de extraverte mens, denk ik.
Het lied over peutertjes slaan kwam voort uit mijn irritatie over schreeuwende kinderen op het schoolplein. Vaak zit er wel een persoonlijke tragiek, groot of klein, achter mijn liedjes. “Humor is overwonnen droefheid”, zei Godfried Bomans. Dat is wel een mooie samenvatting van hoe ik humor zie.’ <