In katholieke zuiden stierven meer baby’s

Tilburg
Eind negentiende eeuw nam de babysterfte in Nederland snel af, behalve in Noord-Brabant en Limburg. Omwille van religieuze redenen en lokale gebruiken gaven veel moeders hun baby geen borstvoeding, blijkt uit een promotieonderzoek van historicus Evelien Walhout aan de Universiteit van Tilburg.
‘In plaats van borstvoeding kregen de kinderen graanpap of een mengsel van koeien- of geitenmelk en – vaak vervuild – drinkwater’, zegt Walhout. ‘Spenen werden niet schoongemaakt of gewassen met vervuild water. In de zomer stond de flesvoeding urenlang in de hitte en konden bacteriën hun gang gaan. Daardoor overleden veel baby’s aan acute spijsverteringsziekten, ondervoeding en diarree.’
zedenoffensief
Een belangrijke reden om geen borstvoeding te geven was een grootschalig zedenoffensief van de in Brabant en Limburg alom aanwezige Rooms-Katholieke Kerk eind negentiende eeuw. ‘Vanwege de verzuiling probeerden protestanten en katholieken elkaar in moreel opzicht de loef af te steken. Daardoor werd het taboe om in het openbaar de borst te geven. Het werd in verband gebracht met seksualiteit. Lokale geestelijken wezen het ontbloten van de borst in het openbaar daarom sterk af.’
Borstvoeding geven gebeurde in het zuiden sowieso al minder dan in de provincies boven de grote rivieren. Veel moeders lieten hun oudste dochters voor de kinderen zorgen en gingen al snel na hun zwangerschap weer aan het werk op het land of in de fabriek.
Rond 1870 overleden in Nederland 204 op de 1000 kinderen voor hun eerste levensjaar. In de jaren daarna daalde het sterftecijfer in hoog tempo omdat de medische kennis en het besef van hygiëne beter werd. De zuigelingensterfte was in 1930 gedaald tot 39 per 1000 kinderen.
In Noord-Brabant en Limburg gebeurde in die periode juist het omgekeerde. Tussen 1875 en 1899 was in Noord-Brabant geen afname, maar een toename van kindersterfte door acute spijsverteringsziekten (7 naar 16 procent) en diarree (5 naar 8 procent). Ook in katholieke gemeenschappen buiten de zuidelijke provincies kwam meer babysterfte voor.
Sommige gezinnen werden ongemeen hard getroffen. In het promotieonderzoek van Walhout is een persoonlijk verhaal te lezen over Hendrik Dirven en Maria van Zundert, een katholiek echtpaar dat elf van hun veertien kinderen moest begraven. ‘Dit soort persoonlijke verhalen is zó triest, maar niet uniek. Noord-Brabant was qua babysterfte tenminste vergelijkbaar met een hedendaags derdewereldland’, zegt Walhout.
dokters staan machteloos
Artsen wisten heel goed dat onhygiënische flesvoeding baby’s fataal kon worden. Op sommige overlijdensaktes stond als doodsoorzaak zelfs vermeld: fleskind. Dokters stonden echter machteloos. De katholieke arbeiders- en boerenbevolking was grotendeels geconcentreerd op de eigen zuil. Katholieke moeders lieten zich liever adviseren door moeders en tantes dan door een – vaak protestantse – arts. Ook sociaal-economische achterstand speelde een rol.
Katholieke geestelijken deden weinig om de problemen aan te pakken, volgens Walhout. In het weekblad Katholieke Illustratie schreven geestelijken lovend over vrouwen die ondanks het verlies van hun kinderen de kracht hadden om door te gaan. Ze stimuleerden gelovigen tot het krijgen van grote gezinnen. Dat vrouwen vruchtbaarder waren zolang ze geen borstvoeding gaven, kwam goed uit.
Het duurde tot de jaren dertig van de twintigste eeuw voordat de situatie veranderde. In die periode deden consultatiebureaus en grootschalige borstvoedingscampagnes hun intrede. Ze bleken al gauw zeer effectief. ‘In korte tijd werd het babysterftecijfer in het zuiden teruggebracht tot op hetzelfde niveau als in de rest van het land.’ <