
SLAAPLIEDJE
Mijn jongen, het is allemaal niet waar,
er vallen hier geen bommen in de straten
en als je boem hoort, zijn het geen soldaten,
ons hondje ligt niet dood op het trottoir.
‘t Is kermis en het carrousel draait rond,
je mag een suikerspin. Dan nóg een keertje.
En blikjes gooien. Kijk, je wint een beertje
met kraaltjesogen en een streepjesmond.
Straks ben je groot, je gaat op stap: uit eten,
de stad in, met een meisje aan je arm.
Zij zingt een liedje dat je doet vergeten
hoe dat geklonken heeft, het luchtalarm.
Kom, slaap nu maar. Je zult alleen nog weten
hoe stil het was, hoe samen en hoe warm.