Monnik met een vrouwelijke kant
Enkhuizen
‘Op mijn zestiende ging ik van school, de autosport in. Ook als coureur wist ik echter al: er gaat meer komen, in mijn leven.’
Op zijn tweeëntwintigste zegde hij het racen vaarwel en werd monnik. Sindsdien gaat hij door het leven als broeder Titus. Dat is nu bijna vijftig jaar geleden.
Hij leeft in een trappistenabdij op Caldey Island, aan de kust van Wales. Voor het eerst sinds twee jaar is hij weg van het eiland. Hij logeert in Enkhuizen en spreekt vandaag in Vleuten bij de Willibrordlezing. ‘Ik weet nog niet of ik zelf ga rijden’, peinst hij. De voormalig coureur houdt nog steeds van rijden, maar is inmiddels zeventig en doet op het piepkleine eiland alles lopend. De verkeersdrukte van de Randstad is hij niet meer gewend. Titus is op Caldey Island gastenbroeder. Dat betekent dat hij mensen ontvangt die in het gastenhuis van de abdij verblijven. ‘Er is natuur, er zijn eekhoorns en zeehonden’, vertelt hij. ‘En ik ga ook weleens met gasten zwemmen. Genoeg te doen dus.’ Televisie is er niet en internet is er pas sinds kort. Titus is de enige broeder met een mobiel.
Als gastenbroeder is hij geliefd, hij kan enthousiasmerend vertellen. Dat was de belangrijkste reden om hem uit te nodigen om in Vleuten te spreken. Jean-Jacques Suurmond spreekt daar de Willibrordlezing uit – een initiatief van de lokale rooms-katholieke parochie en protestantse gemeente. Broeder Titus zal reageren.
‘dat wil ik’
De monnik spreekt rustig en nuchter. Hij zet gedachten op een rij die passen bij de spiritualiteit van de trappisten. ‘Weten zit bij veel mensen in het hoofd’, vertelt hij. ‘Maar het is iets van het hart. Het is als bij een baby, die bij geboorte direct weet wie zijn moeder is.’
Toch wist broeder Titus niet direct dat hij monnik wilde worden. Het kloosterleven kwam onaangekondigd zijn leven binnen. ‘Ik kom uit Den Haag en had nog nooit een monnik gezien. Toen ik in Zwitserland was voor een race, hoorde ik een klokje. Ik liep richting het geluid en zag acht nonnen, die aan het bidden waren. Dat maakte indruk. Later kwam ik in Egmond en zag ik een monnik. Toen dacht ik: dat wil ik.’
In 1971 trad hij in, in de Achelse Kluis, een trappistenabdij op de grens tussen Nederland en België.
In 2004 verhuisde hij naar Caldey, omdat de abdij in Achel een aflopende zaak was. Maar ook op het Welshe eiland neemt het aantal monniken af. ‘Er zijn er nog negen. We moeten hoognodig nieuw bloed hebben. Tegenwoordig denken mensen pas aan intreden als ze ouder dan veertig zijn. En dan nog: ze willen wel dingen veranderen in hun leven, maar niet alles verlaten.’ Velen haken af.
Broeder Titus verbindt het aan een algemene trend in de samenleving. ‘Je ziet de toewijding verdwijnen. Huwelijken beginnen nog wel enthousiast, maar na een tijdje denken mensen: maar daar ben ik niet mee getrouwd. Mensen “tolereren” hun partner, maar dat lukt hooguit twee, drie of tien jaar.’
Een ander probleem is volgens de monnik dat mensen geluk buiten zichzelf zoeken. ‘Dan zien ze een vrouw en denken ze: als ik met haar ben, dán ben ik gelukkig. Niet doen, denk ik dan. Geluk moet van binnen zitten. Dan maakt het niet uit of je in Londen, Enkhuizen of op Caldey Island bent. Dan ben je gelukkig.’
vrouwelijkheid
Hij schreef ook een boek: Een monnik vertelt. Het verscheen in 1980 en gaat over zijn eerste tien jaar in Achel. Er staan gedichten in, maar ook fragmenten uit zijn dakboeken. Het Vaticaan keurde het boek af. Broeder Titus kan daarom lachen. ‘Geen betere publiciteit dan dat Rome iets verbiedt. Dan wil iedereen het lezen. Ik was te openhartig, denk ik. Over mijn vriendschappen met vrouwen, bijvoorbeeld. Dat is nu nog steeds zo, in Caldey: Titus met zijn vriendinnen.’
De kerk als instituut interesseert broeder Titus niet. ‘Mijn ouders waren katholiek, maar niet fanatiek. Ik kwam als kind ook in andere kerken. En ik heb altijd geweten dat ik niet bij één kerk hoor. Mijn geloof past niet in een kerk. Monniken blijven gelukkig ver van kerkpolitiek. Bidden en gastvrij zijn, daar draait het om in het klooster.’
Het feminiene, vrouwelijke, is belangrijk, vindt hij. ‘Ik heb bewust aan mijn vrouwelijke kant gewerkt. Als monnik ben je “onzijdig”. Als mannen onder elkaar kun je heel goed vrouwelijke eigenschappen ontwikkelen. Zoals nederigheid. In een klooster leef je met mensen die je niet zelf hebt uitgekozen. Ego’s zijn dan lastig. Die waren er in de Achelse Kluis ook. In Caldey niet. Broeders moeten nederig zijn om een goede gemeenschap te kunnen vormen.’
niet oordelen
Voorafgaand aan de Willibrordlezing zijn er vespers. Broeder Titus leest dan enkele bijbelteksten van Paulus voor. Hij heeft het uitgeschreven op een vel papier.
‘De zoete Paulus spreekt me aan’, licht hij toe. ‘Mede daarom heb ik Titus gekozen als kloosternaam. Hij was immers een leerling van Paulus.’
Hij leest voor van het vel. Het staat vol met bijbelteksten die volgens hem het vrouwelijke van Paulus illustreren: ‘Hij noemde zich de gevangene van de Heer. Uw vriendelijkheid moet bij alle mensen bekend zijn, schrijft hij. Dit is de Paulus die niet anders kon, die wel moest. Hij is zo uit zijn zadel gevallen.’
Er is ook een ‘mannelijke’ Paulus, erkent hij. Zowel voor als na zijn spectaculaire bekering school er ook een ‘extremist’ in de apostel, meent broeder Titus. Kijkend naar het velletje papier is hij stellig: deze selectie van teksten inspireert hem. ‘Sommige mensen veroordelen homoseksuelen op basis van Romeinen 1. Dat is één tekst. In Romeinen staat wel twaalf keer dat je niet moet oordelen.’
rubbish
De trappisten zijn in Europa op hun retour, dat is een onmiskenbaar feit. De Achelse Kluis is dicht, Abdij Sion
in Diepenveen is dicht. De kloosters die er nog zijn, zijn vergrijsd. Broeder Titus heeft vertrouwen dat het goed komt. ‘Monniken zijn er al sinds de tweede eeuw, toen er nog niet eens een kerk was. Het kloosterleven is tijdens de Reformatie weggevaagd, maar weer teruggekomen. Ook begin vorige eeuw was er bijna niets over, toch bloeide het weer op. Als ik zie hoeveel gasten hier komen en wat ze zoeken. Steeds meer mensen zijn aan het “minderen”. Ze proberen onderscheid te maken tussen rubbish en kwaliteit.’ Hij vervolgt: ‘Wij hebben hier fundamentele waarden: stilte, luisteren, spiritueel lezen, kwaliteit van leven. Misschien ga ik nog meemaken dat er weer groei komt in kloosters. Maar dat hoeft niet. Ik ga dood en toch gaat alles verder. We moeten vertrouwen. Het kloosterleven komt weer terug.’ <