Günther Förg definieert schoonheid liever zelf
Om een beetje zicht te krijgen op persoon en werk van Günther Förg (1952-2013), kun je niet volstaan met slechts een paar schilderijen. Allereerst omdat Förg meerdere disciplines beheerst – fotografie, beeldhouwen, schilderen – wat het moeilijk maakt om de focus scherp te houden, maar ook omdat het lijkt of hij steeds iets anders zoekt. Eerst fotografeert hij vanuit de vreemdste hoeken het Bauhaus-gebouw in Dessau, dan plaatst hij tegenover een metershoog portret een even grote spiegel en schildert hij het plafond grijs. Dan weer laat hij de wederzijdse beïnvloeding van kleurvlakken zien, en daarna weet hij een hele zaal te vullen met zwart-witfoto’s van architectuur uit het fascistische Italië ten tijde van Mussolini.
En zo gaat het maar door. Er lijkt geen touw aan vast te knopen. Ja, het was een zoeker, die Förg. Dat is wel duidelijk. Een herrieschopper, een provocateur. Hij liet er geen onduidelijkheid over bestaan dat de oude garde, met zijn zoektocht naar de essentie van de kunst, voor hem had afgedaan. Tenminste, dat beleed hij met de mond. Want met zijn vele verwijzingen naar diezelfde abstractie, zoals in zijn 22 loodschilderijen, kan hij er geen afscheid van nemen. Én hij gaat verder. Het verkennen van de grenzen tussen figuratie en abstractie manifesteert hij onder andere bij zijn bronzen maskers. Allemaal zonder titel, maar het blijven maskers, ook al zijn sommige gereduceerd tot een platte, gebutste schijf.
Net zomin als hij kiest voor één stijl, werkt hij met één medium. Ook hier verkent hij de mogelijkheden. Zoals bij de dikke, donkere reliëfs die aan de muur hangen: er tekenen zich diepe lijnen af in het zwartgeverfde brons, als was het een pasteuze verflaag. Zijn het nu gebeeldhouwde schilderijen of geschilderde beeldhouwwerken?
Om de paar jaar wisselt hij van materiaal. Het doek verruilt hij voor brons, brons voor lood, lood voor fotopapier, en weer terug naar het schildersdoek. Het lijkt op experimenteren, maar er schuilt een hardnekkige afkeer van autoriteit achter. Waarom zou je piepen zoals de ouden zongen?
Als artistiek manusje-van-alles bemoeide de kunstenaar zich ook met de opstelling van de tentoonstellingen. Voor het Stedelijk is het de derde keer dat het een overzicht van Förgs werk in huis haalt. En omdat het destijds al zijn wens was dat de inrichting als een gesamtkunstwerk functioneert, heeft het museum nu veel van de tentoonstelling uit 1985 nagebootst. Zo hangen de foto’s in een van de laatste zalen boven de hoofden van de kijkers, en daaronder heeft Förg een grijze band op de muur laten schilderen, zodat alle aandacht uitgaat naar de platen. De foto’s zelf zijn juist genomen vanuit een hoog perspectief, wat vanuit het lage standpunt van de kijker een verwarrend effect heeft. En dat is precies wat de kunstenaar wil bereiken.
spiegelend glas
Met zo veel veelzijdigheid zou je Förg bijna gaan verdenken van willekeur. Toch zijn er wel meerdere rode lijnen te zien in zijn werk door de jaren heen. Het meest duidelijk is dat bij zijn serie van vier grote foto’s van Haus Lange in Krefeld, Duitsland. Opvallend zichtbaar zijn de sponningen en de ruiten van de strakke architectuur van Ludwig Mies van der Rohe. Je kijkt zo naar buiten, de tuin in. Maar in de lijst van de foto’s zit bewust spiegelend glas, zodat de museumbezoeker zichzelf terugziet in het huis. Zo’n interactie tussen mens en kunstwerk zie je ook terug bij de kleurvlakken die elkaar op verschillende manieren beïnvloeden. Het groene en rode vlak van de Color-Fields uit 1989 maken dat de kijker ze anders waarneemt in combinatie met lichte kleuren dan wanneer er donkere kleurvlakken naast staan.
De ramen van Haus Lange staan niet op zichzelf: wie goed observeert, merkt dat Förg in bijna al zijn werk wel een connectie legt met vensters en deuropeningen. Zelfs in zijn vroege monochrome werken kun je met wat moeite de verfstreken onderscheiden waarmee het vlak donkergrijs is geverfd: de verticale en horizontale streken zijn als de tralies van een venster.
Ook in de serie schilderijen die hij in 1993, 1994 en 1995 maakte, blijkt zijn fascinatie voor ramen. De rechthoeken vormen de basis, en worden vergezeld van Clifford Still-achtige vlekken, die grenzen aan het figuratieve. In het Stedelijk worden ze vergezeld van de halffiguratieve, halfabstracte maskers, wat een schitterende zaal oplevert.
Hoe eigenwijs hij in het dagelijks leven ook mag zijn geweest, Günther Förg worstelt in zijn kunst met begrippen als kleur, vorm en interactie. Ja, hij schopt tegen het modernisme van zijn voorgangers, maar dat doet hij door ermee te spelen, niet door alles klakkeloos in de prullenbak te gooien. Niet te beroerd om te verwijzen naar anderen – Still, Munch, Guston – pakt hij mee wat hem uitkomt, en gaat ermee aan de haal. Op zijn manier. ‘A fragile beauty heet de expositie. Is het mooi? Ja, het is schitterend. Maar je moet goed kijken. Förg creëert zijn eigen vorm van schoonheid, niet gedefinieerd door het verleden, maar voor een groot deel afhankelijk van de museumbezoeker. Dat maakt het wel kwetsbaar. Maar dat is ook wel weer mooi. ¦
Stedelijk Museum Amsterdam, Museumplein 10, Amsterdam
Tot en met 14 oktober
+ veelzijdig in materiaal en zaalinrichting
+ chique, uitgebreide catalogus
- catalogus (vooralsnog) alleen in het Engels
Gavin Delahunty e.a., Uitg. Yale University Press, Londen 2018. 248 blz. Prijs nog niet bekend.