IJsland rond met een eitje: 'This is awesome.'

We staan op een camping aan de voet van de Vatnajökull, de grootste gletsjer van IJsland. Maar de vrouw die bij ons is blijven staan en haar bewondering uitroept, heeft het niet over het ijs op de bergtoppen dat oranje kleurt in het licht van de ondergaande zon. Nee, haar enthousiasme betreft onze caravan. Dus gebaar ik naar het eenpitsgasfornuis en naar de snijplank waaronder ons proviand schuilgaat. ‘Dit is onze keuken.’ En laat ik haar een blik naar binnen werpen. ‘Hier slapen we.’
Het was ons al voorspeld dat dit zou gebeuren, op de eerste avond van onze roadtrip. We stonden op boerencamping Bjarteyjarsandur, vlak bij de Glymur, met 196 meter de een-na-hoogste waterval van IJsland. ‘Ik heb nog nooit zo’n ding gezien’, had de boer enthousiast uitgeroepen, toen we incheckten. ‘En vandaag staan er twee bij mij op het veld! Twéé!’
De andere kampeerders met een Mink-caravan bleken uit de Verenigde Staten te komen, uit Seattle. ‘Jullie gaan het meemaken: er zullen mensen op jullie afkomen om foto’s te nemen van de cáravan!’ Ze deelden een paar tips met ons, want zíj waren bijna klaar met hun roadtrip. Misschien wel de waardevolste: dat je je tank maar beter kunt volgooien zodra je een benzinestation ziet, want je weet nóóit wanneer je weer de kans krijgt.
Beeld: Diamond Beach, aan de voet van de Vatnajökull, de grootste gletsjer van IJsland
striemende regen
Welbeschouwd is een Mink-caravan niet meer dan een efficiënt ingericht buitenkeukentje met een bedstee op wielen, inclusief wifi, verwarming en ledlicht dat van kleur kan wisselen. Tiny camping met een zekere mate van luxe. We komen er al snel achter dat je in harde wind en striemende regen aan zo’n buitenkeuken niet veel hebt, maar gelukkig schijnt de meeste dagen van onze rondreis de zon – en dan voelt 12 graden Celsius helemaal niet zo onaangenaam aan en waait de gaspit ook niet om de haverklap uit. Uiteindelijk kunnen we ze op de vingers van één hand tellen, de keren dat we echt op onze minicaravan worden aangesproken. De meeste mensen beperken zich tot kijken en gniffelen. De nieuwsgierige blikken en het gegniffel begrijpen wij maar al te goed, want o, o, o, wat ziet ons teardropje er schattig uit. Na anderhalve dag duiden we hem al liefkozend aan als ‘ons eitje’.
En ons eitje vormt dus een bezienswaardigheid in de week dat we Route 1 rijden, de 1332 kilometer lange ringweg op IJsland. Heel veel van zulke caravans rijden er nog niet rond. In de zomer van 2018 worden er zes verhuurd en zijn er een stuk of tien verkocht (à 14.000 euro). Na die eerste avond komen we geen andere Mink-kampeerders meer tegen.
Langzamerhand krijgen we het idee dat we meer toeristen tegenkomen dan IJslanders. En dat klopt waarschijnlijk ook. De laatste jaren is IJsland steeds populairder geworden als vakantiebestemming. In 2016 werd het land bezocht door 1,6 miljoen buitenlandse toeristen – en dat terwijl er nog geen 350.000 mensen wonen.
Wat IJsland zo aantrekkelijk maakt, wordt met de dag duidelijker. We rijden van het ene adembenemende landschap het andere adembenemende landschap in, langs snelstromende rivieren, ontelbaar veel watervallen en indrukwekkende bergen.
beschermen
Het is niet zo gek – met die hausse aan toeristen – dat de overheid in een poging het prachtige land te beschermen, het wildkamperen aan banden heeft gelegd. Voorheen was dat overal toegestaan, maar sinds november 2017 mag je alleen nog in de onbewoonde gebieden wildkamperen. Tijdens onze roadtrip komen we op veel parkeerplaatsen borden tegen die duidelijk maken dat het niet de bedoeling is dat we er de nacht doorbrengen. Niet dat wij dat zouden willen, want ons eitje beschikt niet over sanitaire voorzieningen. Voor de campings die we aandoen, betalen we per nacht met z’n tweeën 1000 tot 3750 IJslandse kronen (8 tot 30 euro), douchen inbegrepen.
We gunnen onszelf een paar uitstapjes, weg van de ringweg. Bijvoorbeeld naar de Westfjorden. Om een paar kilometer af te snijden nemen we vanaf Stykkishólmur de veerboot over Breidafjördur, een ruim 50 kilometer breed fjord.
Beeld: Merkwaardige bezienswaardigheden: een gestrande boot in Patreksfjörour
wegroesten
Ons doel in de Westfjorden is de Garðar BA 64, een stalen schip dat in 1912 voor de walvisvaart werd gebouwd en dat sinds december 1981 ligt weg te roesten op de wal in Patreksfjörður, waar het door de bemanning werd ‘geparkeerd’ omdat het niet zeewaardig meer was. Sindsdien is het uitgegroeid tot een toeristische attractie.
Helemaal aan het eind van onze rondrit zullen we nog zo’n merkwaardige toeristische attractie tegenkomen: een vliegtuig dat in november 1973 een noodlanding maakte in de buurt van het plaatsje Vik. Alle inzittenden overleefden de crash, het vliegtuig bleef op het zwarte strand achter.
Vanaf de parkeerplaats is het vier kilometer wandelen naar het vliegtuig. Een bord waarschuwt voor de barre weersomstandigheden op de open vlakte en vermeldt het telefoonnummer dat in geval van nood kan worden gebeld. We sluiten aan in een lange rij met toeristen en trotseren de wind, die waait zoals die waarschijnlijk alleen in IJsland kan waaien. ?
Beeld: De Mink-caravan - 500 kilo zwaar - bestaat uit niet meer dan een tweepersoonsbed en een buitenkeukentje








