Hans Werkman loopt met Adam door de klei
Duizend bunder heet de bundel – en hoe zou dat ook anders. Het gedicht ‘Groninger hogeland’ is veruit zijn bekendste, en terecht: het is een hoogtepunt, en het typeert hem op zijn best: hij beschrijft geraffineerd-eenvoudig wat hij ziet in zijn Groningse ommeland van herkomst:
Hoge hemel, lage grond,
die mij aan uw landschap bond.
// Volle tarwe, sterke wind,
die mij aan uw kluiten bindt.
Het ritme neemt je mee, de parallellismen zijn haast bijbels. En het hele land voegt zich in Werkmans vers, zelfs de namen van de dorpen zijn in harmonie:
Altijd zie ik langs de dijk
Bierum, Roodeschool en Spijk.
// Altijd keer ik tot u weer,
Zeerijp, Eenum, Garrelsweer.
En dan volgt een regel die parallel loopt aan ‘hoge hemel, lage grond’ en ‘volle tarwe, sterke wind’, maar dan net weer anders:
Oude dorpen, oude stijl:
Westeremden, Oldenzijl.
Als lezer, ook als je dit land nog nooit gezien hebt, als de wind er nog nooit door je kleren gesneden heeft en de zon er nog nooit je konen heeft verbrand, weet je dat Werkman hier een wereld beschrijft die nooit mag veranderen. Dit moet mee naar de nieuwe aarde, waarin dit een ‘eeuwig heden’ wordt.
Geef ons in dat eeuwig heden
een vernieuwd Uithuizermeeden.
// [...] En als ik hier dan weer sta,
naast U door de kluiten ga,
// knijp ik in uw Vaderhand:
dank voor dit oneindig land.
Het gedicht ‘Toerist in Drenthe’ opent zo: ‘Bij Beilen staat een bord met: richting Wijster. / Ik zoek een rijmwoord. Beste Breister? Lijster? / Een vogel schreeuwt over een stille trein / dat alle steken hier gevallen zijn. / Het rijmt slechts op geteisterd en verbijsterd.’ Hé!? Heeft Werkman serieus overwogen om ‘beste breister’ in een gedicht te zetten? Wat suf! Lijster? Hoe dan!? De zin die volgt poogt onmachtig beide rijmwoorden nog een beetje zin te geven in het gedicht, maar gewrongen. Bij Wijster moet je bovendien voor jonge lezers uitleggen dat daar in 1975 een treinkaping plaatsvond met drie doden tot gevolg. En dat je dan de rijmwoorden geteisterd en verbijsterd vindt, tja ... Het punt is: dit is geen gedicht, dit is wat vooráfgaat aan een gedicht, maar wat daarna hoort af te vallen, want in het gedicht dat ontstaat, hoort de taal op spanning te staan. Dat is in Werkmans gedichten lang niet altijd het geval.
Een aangename verrassing is dat Werkman achter in de bundel ook zijn liederen heeft opgenomen. Hier bewaakt Werkman een mooie erfenis. Het christelijk literair tijdschrift Woordwerk, waaraan Werkman zijn naam verbond vanaf de oprichting in 1983 totdat het blad in 1998 opging in de opvolger Liter, heeft altijd aandacht gehad voor het religieuze lied – al was het maar om de dichters van dat soort liederen te stimuleren om te streven naar kwaliteit in hun teksten. En daar zingt ineens het Groninger hogeland weer mee, in een lied over de nieuwe aarde. Dat het niet de nieuwe aarde van straks is, maar de nieuwe aarde van den beginne, maakt niets uit. Bij God is alles ‘eeuwig heden’. Ineens loopt naast Hans Werkman, in de Groninger klei, Adam, uit diezelfde klei gevormd. ¦
Hans Werkman. Uitg. Mozaïek, Utrecht 2019, 176 blz. € 19,99
+ mooi overzicht
- kwaliteit wisselt