De dood, het verre onweer tijdens de picknick van het leven
De beroemde en zelfbewuste Irvin D. Yalom was als kind verlegen en bangelijk. Met zijn zeven jaar oudere zus Jean groeide hij te midden van kakkerlakken op bij zijn ouders boven hun kruidenierszaak in een onveilige, zwarte buurt in Washington. Zijn angst werd gevoed door crimineel gespuis en dronkaards, die ’s nachts beneden in hun portiek sliepen. De ijzeren tralies voor de ramen van de winkel weerspiegelen die angstige tijd, die nog nazinderde van de vreeswekkende verhalen over opgejaagde en vermoorde Europese Joden. Zijn eveneens Joodse ouders waren na de Russische Revolutie naar Amerika geëmigreerd. Ze spraken Jiddisch met elkaar. Van zijn wat ingetogen vader leerde Yalom om bij agressie te vluchten in plaats van voor jezelf op te komen. Hieruit verklaart de schrijver zijn hardnekkige neiging om confrontaties te vermijden. Daarom zou hij als professor altijd hebben bedankt voor bestuurlijke functies, zoals faculteitshoofd of voorzitter van commissies. Zijn onvermogen om rap te denken en spontaan te reageren maakt hem ongeschikt voor publieke debatten. Ondanks zijn verlegenheid koestert hij zich in de almaar rijzende wereldfaam en laat hij geen moment voorbijgaan om in het middelpunt van de belangstelling te staan, om het even of het nu in Rusland, China, Japan, Europa of Amerika is.
Het boek ademt behalve zelfgenoegzaamheid gelukkig ook de mildheid die de oudere mens vaak eigen is. Die zachte blik geldt vooral zijn moeder, die Yalom in het begin van het verhaal nog negatief beschrijft als een vrouw zonder manieren en ongepolijst gedrag. Als jongen van elf schaamde hij zich kapot als zijn vrienden haar zagen. Met haar wist je nooit wat je kon verwachten, noteert hij. Exemplarisch is de scène in de bioscoop waarin ze een jongen voor gek zet die haar erop wijst dat ze op zijn plaats is gaan zitten: ‘Oi, die grote meneer zegt dat mijn stoel bezet is’, tettert ze tegen de omringende mensen. De jongen druipt af, maar schudt zijn vuist en zegt geluidloos tegen Yalom: ‘Ik krijg je nog wel.’ Later neemt die knaap met zijn maten Yalom te grazen, als laatstgenoemde een ijsje voor zijn moeder heeft gekocht. In zijn studietijd hield Yalom zijn moeder liever op afstand nadat ze hem het hartinfarct van zijn vader had verweten. Aan het eind ziet hij in dat zijn kritiek op zijn moeder vaak onredelijk was. Tenslotte heeft ze altijd keihard gewerkt om te zorgen dat haar kinderen hogerop konden komen.
In 1949 begint Yalom met zijn studie geneeskunde. Hij weet meteen dat hij de psychiatrie in wil, omdat hij verwacht dat de psychiatrie hem nader brengt tot alle schrijvers van wie hij houdt. Op zijn zestiende leert hij Marilyn kennen, die Frans gaat studeren en met wie hij 62 jaar getrouwd is.
drugs
Onwillekeurig moest ik tijdens het lezen van Dicht bij het einde, terug naar het begin meer dan eens aan de autobiografie Onderweg (2015) van Oliver Sacks denken. En jawel, op pagina 100 begint Yalom er zelf over. Evenals Sacks was hij in zijn jonge jaren dol op crossen met een motor, een Lambretta. Als we Yalom moeten geloven, heeft hij net als Sacks ook drugs gebruikt. Verderop blijkt dat hun paden elkaar vaak hebben gekruist, bijvoorbeeld als Yalom ergens een lezing gaf. Meer dan eens was Sacks hem dan net vóór geweest. De heren, beiden Joods, hebben elkaar nooit ontmoet. De vergelijking tussen die twee valt helaas in het nadeel van Yalom uit. Sacks schrijft beter én een stuk interessanter over zichzelf en zijn (neurologische) patiënten.
Yaloms grote verdienste blijft ontegenzeggelijk groepspsychotherapie, zijn grote liefde, waarover hij in 1970 een fameus boek publiceerde, dat later talloze keren herdrukt en bewerkt werd. Begin jaren tachtig liep elke groepstherapeut in Nederland met deze bijbel onder de arm. Al tijdens zijn opleiding houdt Yalom de klassieke freudiaanse psychoanalyse met haar afstandelijke benadering van patiënten voor gezien. Zijn analytica Olive Smith vertelt hem nooit over haar eigen gedachten. In plaats van de patiënt een blanco scherm te bieden, propageert Yalom de zelfonthulling. Dat zou mensen helpen om gemakkelijker over zichzelf te praten, beweert hij. Nu blijken opvallend veel patiënten die hem consulteren zijn boeken te hebben gelezen. In dat opzicht lijkt hij weer wél op Freud, die patiënten aantrok die zijn werk kenden. Yaloms belangstelling voor de dromen van zijn patiënten en zijn voorkeur voor patiënten met lichte psychische aandoeningen heeft hij eveneens met Freud gemeen. Voor ernstige psychiatrische patiënten en medicatie heeft Yalom geen enkele belangstelling.
In Yaloms levensverhaal frappeert de aaneenschakeling van sabbaticals, hoogtepunten en vakanties, mooie avonturen, loftuitingen met overdonderend applaus, zonder ooit één enkele tegenslag. Een gelukkig huwelijk, met vier geslaagde kinderen. Dat viel blijkbaar een van zijn vrouwelijke patiënten op die Yalom voor de voeten wierp dat hij zelf nooit iets had meegemaakt, wat Yalom bedeesd toe moest geven. Van de weeromstuit en omdat hij merkte dat de meeste mensen in therapie liever niet over de dood wilden praten, stortte hij zich op patiënten die binnen afzienbare tijd door kanker zouden overlijden. Spoorslags ging hij zelf weer drie jaar in therapie om dichter bij de tragische kern van zijn eigen leven te komen.
handige zakenman
Een andere patiënte vroeg aan Yalom: ‘Waarom vraag je zo veel geld voor je behandeling?’ Ze zat te krap bij kas om zijn consulten te betalen. Tot zijn schande realiseerde Yalom zich dat hij het geld niet eens nodig had. De vrouw leed aan eierstokkanker. Ze vroeg Yalom om haar tot haar dood te willen behandelen. Toen ze eenmaal was overleden voelde hij spijt dat hij haar thuis nooit had bezocht en dat hij haar e-mails met samenvattingen nooit goed had gelezen. Pas toen realiseerde hij zich dat hij de kans had laten lopen ‘om een diepergaande ontmoeting te hebben met een vrouw met een prachtige ziel’.
Anderzijds verdoezelt Yalom geenszins dat hij een handige zakenman is die goed voor zichzelf zorgt en zich ruim voor zijn behandelingen én vele lezingen laat betalen. Soms klopt zijn geheugen totaal niet. Zo beweert hij aanvankelijk dat hij altijd alles op eigen kracht heeft moeten doen: ‘Als ik nu terugkijk, voel ik niets dan medeleven met dat eenzame, bange, vastberaden jongetje en sta ik versteld dat hij op goed geluk door die doolhof van zelfeducatie heen is gekomen zonder aanmoediging, zonder rolmodellen en zonder begeleiding.’ Onzin. Bij het opschrijven van zijn herinneringen geeft hij aan dat hij talloze mentoren heeft gehad, zoals zijn opleider John Whitehorn, Jerome Frank, David Hamburg, Rollo May en zijn vrouw Marilyn.
Yalom is op zijn best waar hij over existentiële psychotherapie schrijft, met als thema’s doodsangst, vrijheid en verantwoordelijkheid, zingeving, eenzaamheid. Al onze psychische blokkades zijn tot een van deze thema’s te herleiden. In Eendagsvlinders (2015) geeft Yalom daarvan een meesterlijk voorbeeld over een Russische vrouw van begin zeventig die hulp zoekt wegens depersonalisatie. Ze toont hem een foto van zichzelf als ballerina in arabesk. Ze is totaal in verwarring na een bezoek aan de National Gallery in Washington. Daar voelde ze ineens de aanwezigheid van haar vroegere man van veertig jaar geleden. Hij danste net als zijzelf bij La Scala in Milaan. Yalom: ‘U was niet alleen op zoek naar Sergei; u zocht uw verloren leven. Ook al weet het volwassen deel van uw geest dat alles van voorbijgaande aard is, dat het verleden alleen in uw geest bestaat en dat uw vroegere wereld nog slechts een herinnering is, een elektrische of chemische impuls die ergens in uw hersenen ligt opgeslagen.’ Zelf is Yalom bezig met het opruimen van dozen met oude papieren, vertrouwt hij haar toe. ‘Een van de duisterste kanten van de dood is voor mij dat als ik sterf, mijn hele wereld – dat wil zeggen mijn wereld vol herinneringen, die wereld die zo rijk bevolkt is met iedereen die ik ken, die wereld die met zijn wortels in graniet lijkt te staan – met mij zal verdwijnen. Poef. Zomaar ineens. Die papieren neem ik door, bekijk ze, bijvoorbeeld een foto van een straat waar ik als kind woonde, of een vriend of iemand uit mijn familie die verder helemaal niemand kent, en dan gooi ik ze weg, en telkens als ik dat doe, voel ik van binnen een rilling als ik stukjes van mijn oude echte wereld zie wegdwarrelen.’
Het is maar goed dat Yalom die stukjes herinnering te boek heeft gesteld, ondanks alle bovengenoemde kritische kanttekeningen. Wat is al dat succes uiteindelijk waard? Ten slotte verzucht Yalom dat hij – ondanks het feit dat hij veel aan zichzelf heeft gewerkt in groepen en individuele psychotherapie – nog geregeld wakker schiet en zich een scène voorstelt waarin hij hoort dat hij een dodelijke ziekte heeft, op zijn sterfbed ligt of het verdriet van zijn vrouw ziet.
Yalom, die zelf niet gelovig is, ziet de dood als het verre onweer tijdens de picknick van het leven. ‘Een serieuze confrontatie met onze sterfelijkheid kan onze levenswijze veranderen. Je moet je leven zo inrichten dat je op het eind zo min mogelijk te betreuren hebt. In wezen heb ik weinig te betreuren gehad.’ En: ‘Je moet streven naar een leven zonder spijt.’ ¦
Irvin D. Yalom (vert. Inge Pieters). Uitg. Balans, Amsterdam 2017. 358 blz. € 24,95
+ op zijn best over existentiële psychotherapie
+ aandacht voor de dood en ouder worden
- geen woord over medicatie of ernstig zieke psychiatrische patiënten
- te veel uitroeptekens