Het jaar van de verbazing
verbijstering
2019 was voor mij het jaar van de verbazing. Ik ben een jaar lang van de ene verbijstering in de andere gevallen en van de ene verwondering in de andere. Verwondering om de vriendelijkheid van een dier, om de vrolijkheid en lichtvoetigheid van een dans, om voorzichtige overvloed, om een lichaam dat soms nergens meer zeer doet, verwondering ook om de lichtkring die mensen met elkaar kunnen scheppen als ze echt lief durven zijn. En verbijstering – om lafheid en luiheid, domheid en leugenachtigheid, om de onmenselijke onverschilligheid die soms de bovenste bovenbaas lijkt te zijn in het leven – zowel in de grote wereld waar deze krant over schrijft als in mijn eigen, kleine mensenleven.
Het was te veel verbijstering voor één mensenkind. In elk geval voor mij. Vandaar die mist. Soms denk ik dat ik terug moet naar de Catechismus uit mijn jeugd, die schrijft dat de mens onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Dat laatste is waar, lijkt me, maar het is juist waar, omdat het eerste niet waar is. De mens zou goed kunnen zijn, maar hij is er met de regelmaat van de klok te laf en te gemakzuchtig voor. En dan bedoel ik niet alleen anderen, maar ook mezelf. Daar word ik nog het mistigst van! 2020 begon ik met ‘The two popes’ – een film over (als ik opnieuw iets in abstracties mag samenvatten) de “plicht tot verschilligheid”. De eerlijke schuld van die twee mannen deed de mist een piepklein beetje optrekken. Genoeg om vandaag een stukje te tikken. Morgen zien we wel verder.