Regels voor vrijheidsbeperking in zorg onduidelijk
Zorgverleners stuiten dagelijks op situaties waarin ze de vrijheid van hun cliënten moeten beperken. Als iemand met een verstandelijke handicap keer op keer met koffie gooit, kan een hulpverlener besluiten die cliënt geen koffie meer te geven. Tegelijkertijd beperkt zo'n maatregel de vrijheid van een cliënt die wellicht erg van koffie houdt. Het is voor hulpverleners niet altijd eenvoudig te beslissen hoe ze in zulke situaties moeten handelen, bleek gisteren tijdens het congres Zorg geven en vrijheid nemen in Utrecht. Bovendien schiet de huidige regelgeving tekort in helderheid en volledigheid, terwijl van instellingen wel wordt verwacht dat zij tot in detail aangeven hoe zij met het wettelijk kader omgaan.
Bij hulpverleners leven uiteenlopende vragen rond vrijheidsbeperking. Is het bijvoorbeeld toegestaan een jongere te dwingen met mes en vork te eten? En mag je hem keer op keer naar zijn kamer sturen als hij dat consequent weigert? En hoe zit het met een sensor naast het bed van een dementerende oudere die elke nacht uit bed gaat? Mag je zo'n sensor gewoon plaatsen of moet de inspecteur daar eerst toestemming voor geven? ,,En mag ik het bedhek van een dementerende mevrouw omhoog zetten omdat is gebleken dat mevrouw gemakkelijk uit bed valt?'', vraagt een verpleegster uit een bejaardenhuis.
Vooralsnog is de regelgeving rond vrijheidsbeperking en vrijheidsneming in een aantal wetten vastgelegd. De twee belangrijkste zijn de Wet op bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) en de Wet op geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo). De Wet Bopz geldt in instellingen waar mensen met een psychische stoornis en mensen met een verstandelijke handicap gedwongen zijn opgenomen. De Wgbo geldt in instellingen voor vrijwillige opname.
De Wet Bopz is sinds 1994 van kracht en is sindsdien ook een aantal keren geëvalueerd. Uit die evaluaties blijkt dat de wet geen helderheid geeft over de positie van mensen met dementie en mensen met een verstandelijke handicap. Daarom werkt het ministerie van Volksgezondheid aan een nieuwe wet die hun rechtspositie beter beschermt. ,,Uit de praktijk blijkt dat een nieuwe wet dringend nodig is. Maar het kan nog wel even duren voordat hij er is'', aldus K. Blankman, die Bopz-rechter is en universitair docent familierecht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Instellingen maken ook gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen die niet in de wet zijn omschreven. Die maatregelen hangen samen met het simpele feit dat bijvoorbeeld jeugdinstellingen de opvoeding van ouders overnemen. ,,En thuis mag ook niet alles'', aldus Blankman, die het voorbeeld noemt van de puber die naar zijn kamer wordt gestuurd terwijl hij dat niet wil. ,,Zo'n maatregel hoort gewoon bij de opvoeding. Daar hoef je de wet niet bij te halen.''
Tegelijkertijd kunnen pedagogische maatregelen worden gebruikt om de wet te ontduiken, ontdekte onderzoekster B. Frederiks. Ze deed onderzoek naar het gebruik van pedagogische maatregelen en zag dat instellingen het veelvuldig doen. ,,Als je een kind verplicht met mes en vork te eten, mag dat. Maar als je hem dagelijks naar zijn kamer stuurt omdat hij het consequent weigert, is er toch sprake van vrijheidsbeperking. Het is de vraag of dat niet onder de Wet Bopz valt.'' Samen met een aantal collega's van de Universiteit van Maastricht ontwerpt Frederiks momenteel 'kwaliteitscriteria voor vrijheidsbeperking'. Aan de hand van deze criteria kunnen instellingen gemakkelijker vaststellen hoe zij in onduidelijke situaties moeten handelen. ,,Met de kwaliteitscriteria hopen wij de bewustwording van hulpverleners rond dit thema te vergroten.''