Feuilleton: Verraad (99)
99. ‘Je kijkt het water bijna uit de Vecht. Denk erom, weglopers uit het leger worden zwaar gestraft.’
‘Toch moet ik naar huis’, zegt Michael zacht.
‘Voorlopig doe jij je best een goed soldaat te worden’, zegt Lukas grimmig. ‘Beduvel me niet, je blijft hier.’
Michael schrikt en weet niet hoe hij moet reageren. Het is dus dom geweest, deze oude soldaat te vertrouwen.
‘Kom, aan het werk.’
Michael volgt de brede, lichtgebogen rug van Lukas. ‘De anderen worden al ingedeeld, schiet op.’
Met grote stappen gaat Lukas hem voor naar een sergeant met een oranje sjerp. Hij staat naast een wankel schrijftafeltje. De schrijver trekt juist het dopje van zijn inktpot en inspecteert de punt van zijn pen.
‘Ik ben sergeant Bruinvisch en zal jullie opleiden.’ Dreigend kijkt hij de mannen aan en het wordt muisstil. De sergeant is niet groot, maar door zijn houding straalt hij gezag uit.
‘Jij daar, jij bent groot en sterk genoeg om piekenier9 te worden. Schrijver, noteer de naam van die vent. Hoe heet je?’
‘Eh... euh...’
‘Wat, stomkop, weet jij je eigen naam niet eens?’ De sergeant10 krijgt spuugbelletjes op zijn lippen van woede. ‘Zal ik jou voor een kar spannen? Naast een andere ezel? Nou?’
‘Nee, sinjeur, nee...’
‘Wát?’ De sergeant houdt zijn hand als een reuzenschelp naast zijn oor en zegt onheilspellend: ‘Jij noemt een sergeant uit het Staatse leger sinjeur? Sinjeur is een lelijk, Frans woord. Ben jij soms een verrader?’
‘Nee, echt niet’, antwoordt de man zenuwachtig.
‘Dat denk ik ook niet, daar ben je veel te dom voor. Is het niet?’
‘Ja sergeant, nee sergeant.’?
‘Je begrijpt er niets van, maar je begint het te leren. Weet je nu je naam al?’