CBS: Nederland heeft een grote achterstand bij herwinbare energie
Den Haag
Dat blijkt uit het rapport Hernieuwbare energie in Nederland 2018 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), dat vandaag verschijnt. Onder hernieuwbare energie worden niet-fossiele energievormen verstaan, zoals waterkracht-, wind- en zonne-energie, en verbranding van biomassa en hout. In EU-verband is afgesproken dat in 2020 gemiddeld 20 procent van de energie in de Europese Unie hernieuwbaar moet zijn. Bergachtige landen waar een groot deel van de energie uit waterkracht komt, zoals Oostenrijk en Zweden, leveren boven dat gemiddelde. Vlakke landen, zoals Nederland, hebben een lager streefpercentage.
Desondanks is er in Europa geen enkel land waar het verschil tussen het werkelijk bereikte percentage en de doelstelling zo groot is als in Nederland. Tegelijk was het werkelijke percentage (6,6 in 2017 en 7,4 in 2018) op Luxemburg het laagste van Europa. Ter vergelijking: in de nummer 1, Zweden, is 54 procent van de energie hernieuwbaar.
drie oorzaken
Volgens de onderzoekers zijn er drie oorzaken voor die lage score. Allereerst komt er in Nederland weinig energie uit waterkracht, omdat de hoogteverschillen klein zijn. Verder komt in ons land houtverbranding weinig voor omdat vrijwel alle huizen op vrij goedkoop gas zijn aangesloten. De derde oorzaak is dat Nederland, in tegenstelling tot landen als Denemarken, Duitsland en Spanje, vrij laat is begonnen met het geven van grote subsidies voor onder meer windenergie en zonnestroom.
Sinds 2014 is daar wel verandering in gekomen, zeggen de onderzoekers. Maar omdat de voorbereiding van nieuwe projecten veel tijd kost, zal dat pas in de komende jaren grote effecten hebben. Het grootste aandeel hernieuwbare energie wordt geleverd door biomassa, 61 procent. Windenergie levert 23 procent, terwijl 8 procent uit zonnepanelen komt.
Daarnaast komen kleine hoeveelheden energie uit onder meer aardwarmte. Al deze energie wordt in drie vormen geleverd: 42 procent in de vorm van elektriciteit, 45 procent als warmte en 13 procent als biobrandstof voor vervoer. <