Verlegen? Je brein bekent kleur

U houdt zich bezig met onderzoek naar sociale angststoornissen. Wat zijn dat eigenlijk?
'Vergelijk het met een extreme vorm van verlegenheid. Die gaat verder dan normale verlegenheid, bijvoorbeeld dat je op een feestje waar je niemand kent eerst even de kat uit de boom kijkt. Het gaat namelijk om mensen die zó bang zijn voor een negatieve beoordeling door anderen dat ze sociale situaties het liefst vermijden. Het belemmert hen in hun dagelijks leven, maar veel mensen beseffen dat niet. Ook niet dat het een officieel erkende aandoening is. In Nederland lijdt naar schatting 5 tot 10 procent eraan. Zij plooien hun leven eromheen.'
Hoe doen ze dat?
‘Er zijn mensen die prima een bepaalde opleiding zouden kunnen volgen, maar daarvan afzien omdat ze weten dat ze daarbij veel moeten presenteren. Ze kiezen daarom liever een andere opleiding waar dat minder speelt. Deze stoornis wordt daarom weleens de aandoening van gemiste kansen genoemd. Mensen met een sociale angststoornis ontwikkelen een heel patroon hierin en lopen een hoger risico op het krijgen van een depressie. Ook zijn ze gevoeliger voor verslavingen, omdat het hun klachten verdooft. Zulke gevolgen maken het lastig goed te ontdekken wat het daadwerkelijke probleem is. Daarom is het belangrijk dat er meer bekendheid aan gegeven wordt.'
erkenning
U onderzocht afgelopen vijf jaar wat er gebeurt in de hersenen bij mensen met een sociale angststoornis. Wat zag u?
‘Dat sociale angst echt zichtbaar is in het brein. En dat het deels erfelijk bepaald is. Dat zagen we onder meer op MRI-scans. Daarbij keken we naar de anatomie en de functie van de hersengebieden. Tot nu toe was nog niet goed bekend hoe die erfelijke kwetsbaarheid zich in het brein manifesteert. Met hersenscans bij acht verschillende families waarin sociale angst veel voorkomt, heb ik bij de 117 deelnemers bepaalde veranderingen kunnen vaststellen die samenhangen met sociale angst. De uitkomsten van de scans zullen voor veel mensen erkenning van hun klachten zijn. Dat is heel belangrijk.'
Hoe bent u te werk gegaan? Angstige mensen stonden waarschijnlijk niet direct te trappelen om mee te doen.
‘De werving via huisartsen en psychologen leverde niets op. Via oproepen in de media, onder meer het Nederlands Dagblad, konden we uitleggen wie we zochten en hadden we meer succes. Zo vonden we gezinnen waarin een ouder voldeed aan de criteria van een sociale angststoornis. Dat werd voor deelname aan het onderzoek ook gecheckt door een psychiater. In datzelfde gezin moest ook een kind zijn met duidelijke sociale angstklachten. Dat hoefde nog geen stoornis te zijn. Als we de combinatie ouder-kind hadden gevonden, nodigden we ook de partner uit voor onderzoek, evenals de andere kinderen in het gezin. Ook broers en zussen van de patiënt vroegen we mee te doen, evenals hun kinderen. Zij vulden vragenlijsten in. Pas daardoor ontdekten familieleden van elkaar dat ze sociale angstklachten hadden. Ze schaamden zich ervoor.
Zo deed een vrouw liever niet in haar eigen dorp boodschappen, omdat ze bang was iemand tegen te komen die ze kent. Ze reed dan liever tien minuten verder naar een ander dorp om daar boodschappen te doen. Het leven is daardoor niet onmogelijk, maar kost wel veel energie. Voor het onderzoek hielden we interviews en brachten we met hulp van de MRI-scanner en EEG-onderzoeken hersenactiviteit in beeld tijdens het doen van opdrachten. Dat gebeurde in de MRI-scanner door bijvoorbeeld mensen twee korte zinnen over sociale situaties te laten lezen en te vragen zich helemaal in te leven in die situatie. De eerste zin omschreef altijd waar de persoon was en de verhaaltjes waren geschreven in de je-vorm. Doordat mensen zich inleefden, werden zij die personages. Er stond bijvoorbeeld: "Je bent met je vrienden een taart aan het bakken." En dan kwam de tweede zin, die omschreef hoe dat verliep. Dat kon op drie manieren zijn, zodat we de reacties van het brein daarop konden vergelijken. De eerste mogelijke afloop was neutraal, bijvoorbeeld: "Je volgt het recept en je doet suiker in de taart." Maar in de andere opties ging het mis, bedoeld of onbedoeld. Bijvoorbeeld: "Je bent die taart aan het bakken en voor de grap gebruik je zout in plaats van suiker." Waarna "voor de grap" daarna vervangen werd door "per ongeluk".
Uiteindelijk keken we in het onderzoek vooral naar de verschillende reacties op die laatste twee opties. De uitkomst was in die twee gevallen hetzelfde: een mislukte taart. Maar vooral ‘het onbedoelde’ is wat sociaal angstige mensen sterk triggert. Dat zagen we bevestigd in ons onderzoek. De gebieden rond het voorhoofd en bij het oor zie je bij zo'n MRI-scan sterk reageren. Het zijn gebieden die heel belangrijk zijn voor sociale cognitie, dus voor denken over jezelf in relatie tot anderen. En we zagen het effect dus deels in patronen in de families terug.'
blozen
Kun je een sociale angststoornis overwinnen?
‘Er zijn behandelingen. Daarin ligt de focus op gedragsverandering en bewustwording van hun angst. Mensen met een sociale angststoornis zijn bijvoorbeeld bang dat ze gaan blozen of transpireren bij een presentatie. Dus willen ze die situaties vermijden. Ze worden daarom uitgedaagd na te gaan in hoeverre hun gedachten reëel zijn - “Ben je echt een sukkel als je bloost?” - en de focus meer van zichzelf naar anderen te verleggen. Sociale angst is vaak een patroon dat al jaren speelt. Het kost veel wilskracht en energie om het te doorbreken. Daarom is onderzoek zo belangrijk: wat maakt kinderen en jongeren nu kwetsbaar voor het ontwikkelen van sociale angst? Als je kunt voorkomen dat het hun leven beheerst, is er al veel gewonnen.’
En wat kunnen we nu met dit onderzoek?
‘Mijn onderzoek biedt nog geen direct inzicht in hoe een sociale angststoornis ontstaat, het is een vervolgstap op eerdere, langer lopende studies waarin gezonde mensen vergeleken zijn met sociaal angstige mensen. We kunnen nu aantonen dat de erfelijke kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een sociale angststoornis zich daadwerkelijk in het brein afspeelt. Nu is vervolgonderzoek nodig: hoe trainen we mensen om te voorkomen dat die patronen van versterkte hersenactiviteit ontstaan?’ ■
leren van een kijkje in het brein
Janna Marie Bas-Hoogendam is onderzoeker bij de vakgroep ontwikkelings- en onderwijspsychologie van de Universiteit Leiden en de afdeling psychiatrie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Ze studeerde geneeskunde en behaalde haar master in 'Neuroscience and Cognition' aan de Universiteit Utrecht in 2009. Ze onderzocht onder meer de ontwikkeling van het puberbrein waar het gaat om belonen. Na een tijd gewerkt te hebben in het Cognitive Neuroimaging Lab in Birmingham, begon ze in 2013 met haar promotieonderzoek naar sociale angststoornis.