De katholieke speelruimte tussen geloof en bijgeloof. Wat als het wonder van Marthe Robin niet echt is?

Als eerste nieuwsmedium ter wereld kon het Nederlands Dagblad afgelopen woensdag berichten over het explosieve boek van de Vlaamse pater Koen De Meester. Hij legt daarin het bedrog van de Franse ‘mystica’ Marthe Robin (1902-1981) bloot. Haar teksten waren niet van haar, ook niet van goddelijke oorsprong, maar regelrecht plagiaat. Hoe kon ze trouwens schrijven terwijl ze beweerde blind en verlamd te zijn? En de stigmata die zij elke vrijdag ontving, waren louter theater.
Wereldwijd hebben duizenden christenen zich spiritueel aan de persoon van Marthe Robin opgetrokken. Voor hen zijn zulke onthullingen een bron van verwarring, voor anderen een reden tot verstarring. Wat hier met Marthe Robin gebeurt, gebeurt ook wanneer bijvoorbeeld het Vaticaan de vermeende Mariaverschijningen in Amsterdam als ‘onecht’ kenmerkt. Gelovigen zijn ontdaan en verdrietig, ze bellen naar het bisdom – dat de verschijningen wél authentiek acht – en schrijven naar de krant. In Medjugorje in Bosnië-Herzegovina, een ander omstreden verschijningsoord van Maria, stromen al zoveel miljoenen pelgrims samen dat het Vaticaan nauwelijks meer een negatief oordeel kán uitspreken zonder een volksopstand teweeg te brengen.
Het christendom staat bol van wonderbaarlijke verschijningen die mensen inspireren. Geregeld komen mensen tot geloof in Lourdes, Medjugorje of dankzij de devotie van de Vrouwe van Alle Volkeren in Amsterdam. Als sommige van deze fenomenen niet van bovennatuurlijke oorsprong blijken te zijn, vallen zij dan ook van hun geloof in Christus af?
Voor godsdienstwetenschappers die ‘van buitenaf’ naar deze fenomenen kijken, is de grens tussen geloof en bijgeloof flinterdun. Maar de Rooms-Katholieke Kerk onderscheidt daartussen een derde vorm – een beetje vergelijkbaar met het vagevuur, dat tussen paradijs en hel is geplaatst. De katholieke traditie houdt vanouds niet van zwart-witdenken, maar denkt de complexe werkelijkheid beter te kunnen uitdrukken in drievormige modellen met de goddelijke Drie-eenheid als allesbepalend prototype. Naast ‘geloof’ (de goddelijke ‘publieke openbaring’ zoals die in de Schrift te vinden is, en in de traditie wordt doorgegeven) en ‘bijgeloof’ (bovennatuurlijke verschijnselen die door de kerk als niet-authentiek zijn beoordeeld), kent de katholieke kerk ook ‘privé-openbaringen’.
Maar ook wanneer deze privé-openbaringen van de kerkelijke autoriteiten het stempel ‘authentiek’ krijgen, hoeven katholieke gelovigen ze niet aan te nemen. Iedere katholiek is vrij om wel of geen geloof te hechten aan bijvoorbeeld de verschijningen in Lourdes of de wonderen van de heilig verklaarde Padre Pio. ‘Privé-openbaringen’ voegen namelijk aan de ‘publieke openbaring’ niets toe. Zij kunnen wellicht in concrete contexten helpen de goddelijke openbaring beter te begrijpen en te doorgronden. Katholieken geloven dat de God van Israël in Jezus Christus zijn laatste woord heeft gesproken. Hij verbergt geen kaarten in zijn hand om het spel van de heilsgeschiedenis een onverwachte wending te geven.
Deze katholieke wijsheid – die gelovigen een grote speelruimte geeft binnen heldere kaders – is echter voor sommige gelovigen niet ruim genoeg. In sommige kringen rond Mariaverschijningen of wonderdoeners worden deze zo centraal gemaakt, dat men vergeet dat het de periferie betreft. Dan wordt ook vergeten wat Paulus schreef aan de Korintiërs: ‘De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas.’ Wanneer christenen zich te veel opsluiten in het wonderbaarlijke, dreigt het zicht op Gods openbaring in Christus vertroebeld te raken. Hetzelfde geldt volgens Paulus voor hen die zich opsluiten in intellectuele Spielerei. Het belijden van de gekruisigde Christus laat voor beide echter wel plaats, want voor ‘zowel Joden als Grieken is Christus Gods kracht en wijsheid, want het dwaze van God is wijzer dan mensen, en het zwakke van God is sterker dan mensen’ (1 Korintiërs 1).
‘God schrijft recht op kromme lijnen’, schreef Koen De Meester, een wijze karmeliet, in de inleiding van zijn boek. Ook wanneer vereerde zieners, ordestichters, voorgangers en wonderdoeners door de mand vallen, blijft wat dankzij deze charlatans aan goddelijke openbaring is ontdekt, waar. ‘Men volgt niet Marthe, maar Christus.’ ◀