Geheimen rond gereformeerde gezangen ontrafeld

Groningen
Calvijn vond al dat je in een kerkdienst alleen psalmen hoort te zingen. Abraham Kuyper zei eeuwen later: ‘Gods volk zingt geen gezangen.’ In de meest orthodoxe hoek van de gereformeerde wereld wil men zich aan die regel houden.
Maar toch ook weer niet helemaal: in deze bevindelijke kringen zingt men ook de ‘Eenige Gezangen’. Dit zijn gezangen, soms op bijbelteksten gebaseerd, die in de zestiende en zeventiende eeuw geleidelijk aan het psalmboek zijn toegevoegd.
Jaco van der Knijff (1976) promoveert donderdag aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek naar deze gezangen. Onder bevindelijken zijn ze zeer bekend, maar daarbuiten bepaald niet. Twaalf liederen zijn toegevoegd aan de honderdvijftig Psalmen. Het is een veelkleurig geheel met onder meer een ochtend- en avondzang, een gebedslied voor de preek en de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon die in de Bijbel staan.
De Eenige Gezangen gaan terug op de zangbundel van Petrus Datheen uit 1566. Hij was belangrijk voor de Reformatie in Nederland. Na twee eeuwen werden de psalmen in 1773 opnieuw berijmd. Die ‘oude berijming’ gebruikt men in bevindelijke kring nog steeds.
Van der Knijff werkt als muziekjournalist bij het Reformatorisch Dagblad. Hij wist het grootste deel van de tot nog toe mysterieuze herkomst van deze liederen te achterhalen. In zijn proefschrift Heilige gezangen, met daarbij een cd met enkele nieuwe uitvoeringen van deze gezangen, doet hij dit uit de doeken.
Hoe kwam u erop om jarenlang onderzoek te doen naar deze mysterieuze gezangen?
‘Ik ben opgegroeid met de oude berijming, in de Gereformeerde Gemeenten. Kerk- en orgelmuziek interesseert me al van jongs af aan. Als kind kreeg ik een psalmboekje mee naar de kerk. En bij het bladeren trof ik naast de psalmen ook nog enkele gezangen aan. Daarin ging het ineens over Christus, over wie het in de psalmen natuurlijk nooit direct gaat. Dat triggerde mij als kind al: wat doen die gezangen daar? Later ging ik theologie studeren. Tijdens een gastcollege van Jan Luth, in 2001, over kerkmuziek, kwamen mijn studie en mijn liefde voor muziek samen. Daar is het zaadje gezaaid dat tot dit proefschrift heeft geleid.’
Is het idee dat je in de kerk alleen de psalmen hoort te zingen typisch voor de Reformatie?
‘Het is typisch iets van de gereformeerde stroming. Calvijn vond dat de gemeente alleen psalmen moest zingen, want die zijn volgens hem door de Heilige Geest op onze lippen gelegd. Ook hij voegde er echter enkele gezangen aan toe. Nederlandse gereformeerden hebben het Franse model van Calvijn overgenomen. Datheen nam in zijn Nederlandse psalmboek zeven gezangen op, maar legt nergens uit waar hij die vandaan heeft. Daar richt mijn zoektocht zich op.’
Hebt u daarbij ontdekkingen gedaan die u als wetenschapper deden jubelen?
‘Meerdere. Ik vond bijvoorbeeld een liedboekje uit 1566, heel oud dus. Ik wist wel dat dit boekje er geweest moest zijn, maar het was verloren gewaand. Ineens vond ik echter een beschrijving mét een vindplaats: de British Library. In dit boek bleek voor het eerst de avondzang te staan, als vertaling van een Duits lied. Waarschijnlijk via die bundel is dat gezang in het psalmboek van Datheen terechtgekomen. Toen de envelop uit Londen aankwam, met daarin de teksten van dat boekje, maakte ik die met trillende handen open.’
U ontdekte dat diverse gezangen zijn toegevoegd door uitgevers en drukkers. Zagen zij daar markt voor?
‘Voor drukkers was het Psalmboek van Datheen een lucratieve zaak. Het was immers het enige toegestane gezangenboek in Nederland en er zijn enorm veel edities van. Ik heb ontdekt dat rond 1650 de drukker en uitgever Cornelis de Leeuw uit Amsterdam voor het eerst de morgenzang toevoegt. Misschien dacht men: als er een avondzang is, moet er ook een morgenzang zijn. Daarna zie je dat andere steden, tot Groningen aan toe, dat gezang ook opnemen.’
In 1773 verving de ‘oude berijming’ het Psalmboek van Datheen. Deze berijming is belangrijk voor de identiteit van de bevindelijke kerken, schrijft u. Waarom?
‘Dat heeft te maken met de kerksplitsingen in de eeuwen die volgden. De nieuwe kerken moesten hun identiteit afbakenen en dat kan bijvoorbeeld aan de hand van het psalmboek dat je gebruikt. Zo is de oude berijming voor bevindelijke kerken steeds sterker een manier geworden om te laten zien dat ze orthodox zijn. Andere kerken, die wel op een andere psalmberijming overgaan, schuiven op en komen in bevindelijke ogen op een hellend vlak, waarbij ook andere dingen meeveranderen.’
U bent aan het slot van uw boek zelf ook kritisch over de neiging psalmen te vervangen door Opwekkingsliederen. Waarom?
‘Ik hecht waarde aan de traditie van de psalmen en de Geneefse melodieën. Die zijn niet heilig, maar wel waardevol. Je moet goed nadenken voor je die bij het grofvuil zet, in ruil voor Opwekkingsliederen waarvan maar de vraag is of je die over twintig jaar nog zingt. Dat zijn toch een beetje eendagsvliegen.’
Zingt u zelf eigenlijk die Eenige Gezangen graag?
‘Sommige springen er door hun mooie verwoordingen uit. Zoals de avondzang, die teruggaat op de middeleeuwen. ‘O grote Christus, eeuwig licht! / Niets is bedekt voor Uw gezicht / Die ons bestraalt, waar wij ook gaan, / Al schijnt geen zon, al licht geen maan.’ Of het Onzevader: ‘Uw koninkrijk koom’ toch, o Heer! / Ai, werp den troon des satans neer.’ Die zinnen gaan bij mij gelijk resoneren.’ <