In de eerste eeuw van het christendom ontwikkelde zich een drievoudig kerkelijk ambt. De bisschop (episkopos), die verantwoordelijk was voor een lokale geloofsgemeenschap, liet zich in zijn pastorale werk bijstaan door priesters (presbyteroi) en diakens (diakonoi).
Priesters worden door een bisschop gewijd. Priesters die de eindverantwoordelijkheid over een lokale parochie hebben, worden pastoor genoemd. Andere priesters en diakens die de pastoor bijstaan in het pastorale werk heten pastor. In Nederland is hier en daar het niet officieel goedgekeurde gebruik ontstaan om ook niet-gewijde pastoraal werkenden pastor te noemen. Priesters die lid zijn van een orde of congregatie worden pater genoemd, de niet-gewijde leden van kloosters en con..