Er zijn meer vleermuizen, maar het gaat nog altijd niet goed genoeg
Er worden de laatste jaren meer vleermuizen geteld dan in 1986. In de afgelopen 25 jaar zijn de omstandigheden voor de dieren geleidelijk verbeterd, maar het gaat nog lang niet goed met de populaties. Het is maar de vraag in hoeverre meer waarnemingen duiden op reële verbetering.
- Theo Haerkens aangepast 12:53
Nijmegen
Het gaat iets beter met de vleermuizen in Nederland, maar het gaat zeker nog niet goed met de kleine fladderaars, zo blijkt uit de cijfers van de Habitatrichtlijnrapportage uit 2019. Die lijken een behoorlijk contrast te vormen met de conclusie die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een maand geleden op basis van dezelfde cijfers trok over de stand van de achttien in Nederland voorkomende soorten. De aantallen zijn vijf keer zo hoog als vijfentwintig jaar geleden.
Om te weten of het goed gaat, wordt niet alleen gekeken naar de aantallen dieren, maar ook naar hun verspreiding en wat andere factoren. Samen zeggen die, meer dan cijfers alleen, iets over de gezondheid van populaties en hun kansen voor de toekomst.
Vrouwtjes die jagen, laten hun jongen achter bij tantes en oma’s.
‘De Nederlandse vleermuizen komen uit een enorme dip’, zet Marcel Schillemans de toon. Hij leidt binnen de Zoogdiervereniging het onderzoek naar de dieren. De vervijfvoudiging die het CBS noemt, is zonder meer spectaculair, zeker in het licht van de achteruitgang van de insecten, die enkele jaren geleden werd vastgesteld. Minder voedsel leidt immers tot minder predatoren. Schillemans wijst er echter op dat het met de meeste vleermuissoorten in Nederland zo slecht ging – een gevolg van de intensieve landbouw, gebrek aan oude bomen en gebruik van insecticiden en andere chemische stoffen – dat ze zelfs geen hinder hadden van die enorme achteruitgang van de insecten. ‘Er was waarschijnlijk voldoende voedsel voor de vleermuizen die er toen waren.’
Pas als de stand van de vleermuizen verder opkrabbelt, zal de achteruitgang van de insecten een beperkende rol gaan spelen, verwacht Schillemans. Hij tekent aan dat insecten niet overal evenveel achteruit zijn gegaan en ook niet alle soorten in gelijke mate. ‘Bovendien hebben de verschillende soorten vleermuizen niet allemaal hetzelfde menu en schakelen ze bijvoorbeeld over op vliegen als de dansmuggen schaars worden of andersom.’
tellingen
Wetenschappers doen hun uiterste best om de vinger aan de pols te houden en tellen samen met talloze vrijwilligers vleermuizen als die voor hun winterslaap in grote aantallen bij elkaar kruipen in kelders, grotten of op zolders. ‘De winters worden milder, het kan best zijn dat onze tellingen minder opleveren omdat ze elders een schuilplaats vinden’, illustreert Schillemans. Dat maakt het lastig te zeggen of het ze goed gaat of niet.
’s Zomers zijn vleermuizen beweeglijker en dus lastiger te tellen. Daarom worden dan alleen de grijze grootoorvleermuis en de ingekorven vleermuis geteld als ze slapen. Meervleermuizen worden geteld als ze bij het vallen van de avond hun slaapplaats verlaten.
In de kraamtijd leggen sommige soorten wel tien tot vijftien kilometer af om in een insectenrijke omgeving te foerageren. Onderzoekers houden hier rekening mee ter voorkoming van dubbeltellingen. De diertjes stellen hoge eisen aan temperatuur en vochtigheid van de ruimte waar ze hun jongen ter wereld brengen en nemen die extra afstand op de koop toe.
Vrouwtjes die op jacht gaan, laten hun jongen achter onder de hoede van tantes en oma’s.
Ook in het najaar wordt gemonitord. De activiteit van de laatvlieger, de gewone en ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis wordt dan gemeten vanuit een rijdende auto met een ‘batdetector’, een apparaat dat het ultra hoge geluid van vleermuizen opvangt en hoorbaar maakt.
De verschillende soorten zijn herkenbaar aan frequentie, snelheid en vorm van de geluidspulsen. Bij deze detectiemethode kunnen weliswaar geen individuen worden geteld, maar die geeft wel een indruk van hun aanwezigheid in de lucht. Door het rijden wordt vermeden dat één dier bij herhaling wordt geteld, vaste routes maken de cijfers vergelijkbaar.
Zomer- en wintertellingen gaan niet altijd gelijk op. Bij de meervleermuis ontwikkelt de zomerpopulatie zich matig negatief en de winterpopulatie matig positief. De meeste vleermuizen houden er verschillende slaapplaatsen op na, die ze afwisselend gebruiken. Overwinteren doen ze vaak weer ergens anders. Migrerende soorten trekken wel duizend kilometer weg.
Net als bij vogels is het mogelijk dat dieren uit het noorden hier overwinteren, terwijl ‘onze’ vleermuizen dan naar het zuiden gaan. Dat kan het verschil verklaren tussen de aantallen die ’s zomers en ’s winters worden geteld, aldus Schillemans. ‘We kunnen ook niet altijd alle dieren vinden. Ze zitten op plaatsen die wij niet kennen of ze kruipen zo diep weg, dat we ze niet kunnen zien.’
Elementair bij de tellingen is dat ze zo veel mogelijk worden uitgevoerd onder dezelfde omstandigheden. ‘Als je in een bunker vleermuizen telt en een olielamp gebruikt, tel je er minder dan wanneer je een sterke zaklamp gebruikt. Wie ervaring heeft, ziet en telt meer dieren. Naarmate de belangstelling voor de vleermuis groeit, doen meer mensen mee aan de tellingen en nemen de getelde aantallen toe.’ Overigens worden de statistieken altijd gecorrigeerd voor dergelijke onzekerheden.
betekenis aantallen
De Zoogdiervereniging telt niet alleen, ze kijkt ook naar de betekenis van die aantallen. ‘Een verdubbeling van het aantal getelde dieren lijkt een flinke verbetering, maar een groei van tien naar twintig exemplaren betekent allerminst dat het goed gaat of dat zo’n populatie toekomst heeft. Zelfs forse groei van een populatie levert niet altijd een ‘minimaal duurzame populatieomvang’ op als alle dieren bij elkaar blijven zonder zich te verspreiden.’
Als er wat met hun verblijfplaats, voedselbron of leefomgeving gebeurt, kan zo’n groep gemakkelijk verdwijnen.
De franjestaart. - beeld Erik Korsten
Twee soorten, de franjestaart en de ingekorven vleermuis, zijn zo sterk in aantal gegroeid dat ze het totaalbeeld vertekenen. ‘Als je die twee soorten weglaat, houd je een verdrievoudiging over sinds 1986 in plaats van de vervijfvoudiging die het CBS noemt.’
Hoewel sommige omstandigheden verbeteren, zijn er ook nieuwe bedreigingen. Uitgerekend maatregelen die het milieu dienen, schaden de vleermuis. Windmolens blijken net zo gevaarlijk voor vleermuizen als voor vogels. Insecten die zich in de luwte van de torens ophouden trekken de diertjes aan, die dan gemakkelijk door de wieken kunnen worden geraakt.
Tijdens de jaarlijkse trek vliegen vleermuizen vaak op grote hoogte en gebruiken ze hun sonar minder frequent dan wanneer ze op jacht zijn en riskeren door ronddraaiende wieken te worden geraakt. Zelfs luchtdrukverschillen die ontstaan door zwiepende wieken kunnen een vleermuis fataal worden. ‘De longen worden beschadigd en zo’n beestje bezwijkt aan interne bloedingen.’ Turbines stilzetten of minder snel laten draaien tijdens de trek, kan een oplossing zijn. Er wordt ook gewerkt aan signaleringssystemen die reageren op zwermen vogels en vleermuizen.
Na-isolatie van huizen helpt de vleermuis evenmin: het vullen van spouwmuren en isoleren van daken kost schuilplaatsen. ‘Onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in een wijk is voor een woningcorporatie nog wel te doen, je kunt ter compensatie vleermuiskastjes ophangen of, beter, in de spouw ruimten vrijlaten.’
Voor een particulier is dat veel te duur, beseft de Zoogdiervereniging. ‘Dat is wel echt een knelpunt.’ Bij nieuwbouw daarentegen kan vrij gemakkelijk rekening worden gehouden met vleermuizen en vogels. Schillemans: ‘Natuurinclusief bouwen is niet zo ingewikkeld. Het zou eigenlijk standaard moeten zijn.’ <
ontwikkeling vleermuissoorten
Bij veertien van de achttien soorten vleermuizen die in Nederland voorkomen, wordt de populatieontwikkeling gevolgd. Over elf soorten is voldoende bekend om een trend te kunnen vaststellen.
Acht soorten zijn er de afgelopen 25 jaar op vooruitgegaan. De ingekorven vleermuis en de franjestaart het sterkst, al vlakt de groei van hun aantallen de laatste jaren weer wat af.
De twee soorten baardvleermuizen en de gewone grootoorvleermuis zijn sinds 1986 matig in aantal toegenomen en nemen de laatste tien jaar in hetzelfde tempo af. Ook de laatvliegers gaan sinds vijf jaar achteruit, terwijl de aantallen gewone en ruige dwergvleermuizen lijken toe te nemen.
In het algemeen is, over langere periodes gezien, sprake van groeiende populaties van vleermuizen. Niet alleen in Nederland, ook in de rest van Europa.
Op de Rode Lijst van beschermde dieren staan de ingekorven vleermuis, de vale vleermuis en de laatvlieger. De ingekorven vleermuis is iets minder kwetsbaar geworden en wordt nu gekarakteriseerd als ‘gevoelig’. Uit de Habitatrichtlijnrapportage blijkt dat het met twee soorten ‘goed’ gaat en met tien soorten ‘niet goed’.
zoogdiervereniging.nl
wur.nl/nl/nieuws