Lettergrepen Hans Werkman: Wonderboom-Suid

Aan de 13e Laan haalt Ria me af. We hebben elkaar 65 jaar lang niet gezien. Zij was zeven, ik vijftien, toen zij emigreerde. Verbaasd staat ze naast haar auto en kijkt rond. ‘Hier ben ik opgegroeid’, zegt ze. ‘We woonden daarginds, aan de De Beerstraat, onder de jacaranda’s. Op zondag liepen we naar deze kerk.’ Ze wijst naar de slanke toren op de hoek. Het bord aan de voet vermeldt: ‘Die Gereformeerde Kerk Pretoria-Wonderboom-Suid – Oggendienste: 09h30 – Aanddienste 18h00’. ‘Daar heb ik belijdenis gedaan’, zegt ze. ‘De Dopperkerk?’ vraag ik. ‘Ja.’
We rijden drie kwartier door Pretoria en zitten dan met icetea in haar ommuurde tuin. In het huis heb ik al wat gezien. Een kleine witte boerderij bij een berkenboom aan het water, door Ria’s vader geschilderd. Hij was huisschilder, en zette ook eenvoudige Hollandse taferelen op doek. Achter glas ingelijst het bestek van Ria’s moeder: bowllepel, taartvorkje, suikerschep, lepeltje met de hervormde kerk van Uithuizermeeden. De tijd wentelt terug. Ik zie mij vaag in ons dorp met pa en moe nieuwjaar wensen bij hun vrienden, de ouders van Ria. Mijn moeder bewondert de suikerschep. Mijn vader prikt met een vorkje in een oliebol. Door de werkplaats gaan we weer weg. Het ruikt er naar verf en terpentine. De katten gingen daar altijd vroeg dood.
Ria vertelt dat haar moeder niet naar Zuid-Afrika wilde. Haar vader zette door. Ik vertel haar dat haar vader onze keuken binnenkwam, begin 1948 en tegen mijn moeder zei: ‘Martje, op 6 september, as Juliana keunegin wordt, stoan Russen hier al veur deur.’ Mijn vader lachte, mijn moeder keek bezorgd, ik was negen en luisterde scherp.
Vijf jaar later gingen ze. Ze logeerden met hun vijven (ze hadden drie dochters van 20, 18 en 7) de laatste dagen bij ons. ‘Ik weet nog dat ik bij jullie op zolder sliep’, zegt Ria. ‘En ik weet nog dat mijn moeder niet mee wilde naar de trein’, zeg ik. ‘Dat kon ze niet aan. Mijn vader en ik gingen wel. Aan de zijkant van het station stond Jan. Toen de Blauwe Engel naderde, kwam hij naar jouw oudste zus toe, sloeg zijn armen om haar heen en kuste haar op de mond.’
Ria weet van geen Jan. Ik wel. Een verkering was voorbij. Ik zie Jan nog de trein nastaren, zich dan met een ruk omkeren, op zijn fiets springen en wegtrappen. Mijn moeder vroeg thuis: ‘Was Jan er ook?’ ‘Het was een klappend afscheid’, zei mijn vader. ‘Hai hai’, zuchtte mijn moeder.
Ria vertelt hoe haar vader schilder werd in een groot bedrijf. Ze gingen naar de kerk aan de 28e Laan, dat was immers dé kerk, die Vrye Gereformeerde Kerk van Suid-Afrika. De Zuid-Afrikaanse Gereformeerde kerk (bijgenaamd de Dopperkerk) wilde geen partij kiezen bij de Nederlandse kerkscheuring van 1944, de Vrijmaking, en dus kreeg de vrijgemaakte kerk haar dependance in Zuid-Afrika. Er kwam ruzie in de kerk, Ria weet niet meer waarover. Haar vader nam de benen en liep voortaan naar de spitse toren van de Doppers in Wonderboom-Suid. Haar moeder hield het nog een tijdje vol aan de 28e Laan en nam Ria mee. Ria vond het vreselijk, die gescheiden zondagen en was gelukkig toen ook moeder meeging naar de besnorde dominee Krüger op de hoek van de 13e Laan. Mijn vader kreeg in die tijd een brief uit Zuid-Afrika. Hij las die en zei bedrukt tegen mijn moeder: ‘Ze binnen synodoal worden.’
Vragen doemen op. Waarom moest de Vrijmaking geëxporteerd worden? Hoe zou het gegaan zijn als de geëmigreerde vrijgemaakten zich niet geïsoleerd hadden, maar zich gevoegd hadden bij een bestaande kerk van Christus, laten we zeggen die van Wonderboom-Suid?
Ria’s vader en moeder en één zus liggen al jaren in de rode aarde op een van de begraafplaatsen van Pretoria. Haar oudste zus leeft nog, in een aftree-oord. Ria aarzelt. Zal ze haar voorzichtig de naam van Jan noemen? Ze is wel benieuwd.
Deze rubriek hoort over boeken te gaan. Hoe moet ik me daaruit redden? Ik weet al iets. Hierboven staat de samenvatting van de emigratieroman die wel echt gebeurd is, maar nooit geschreven zal worden.