De nieuwste inzichten over het slavernijverleden: Je land en je tijd niet kennen, is een rotgevoel

Het nieuwste overzichtswerk is De geschiedenis van de slavernij. Van Mesopotamië tot moderne mensenhandel van de Zweedse historicus Dick Harrison (Uitg. Omniboek Utrecht. 720 blz. € 39,99). Het boek verscheen tussen 2006 en 2008 in drie delen in het Zweeds. De Nederlandse vertaling is een gecomprimeerde uitgave met een toegevoegd exposé over slavernij in Suriname, Nederlands-Indië en Congo, een voormalige Belgische kolonie. Harrison noemt alle vormen van slavernij in de wereldgeschiedenis. Hij schenkt veel aandacht aan de trans-Atlantische slavenhandel tussen 1500 en 1850, waarbij slaven uit Afrika naar het Amerikaans continent werden verscheept om daar te worden verkocht. Ongeveer twintig miljoen slaven werden verhandeld, tien procent van het totaal aantal slaven in de wereldgeschiedenis, meent Harrison. Hij schrijft ook: ‘Tegenwoordig, in het begin van de 21e eeuw, zijn er meer slaven op de aardbol dan de West-Europeanen in totaal gedurende vierhonderd jaar over de Atlantische Oceaan hebben vervoerd.’
Een belangrijke deelnemer aan de trans-Atlantische slavenhandel kwam uit Nederland: de West-Indische Compagnie (WIC). De meeste slavenschepen van de WIC vertrokken niet uit Amsterdam, maar uit Vlissingen en Middelburg, meldt Piet Emmer in De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 uit 2000. Vorig jaar verscheen een nieuwe, herziene editie onder de titel Geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel (Uitg. Nieuw Amsterdam, 2019. 336 blz. € 22,99). Emmer berekende nauwkeurig hoeveel slaven er werden verhandeld en hoeveel winst er werd gemaakt. Destijds lokte het boek boze reacties uit, door de klinische manier waarop Emmer schreef en de relativerende conclusies die hij trok. Zo vergeleek hij de plaatsruimte in een slavenschip met de plaatsruimte in een passagiersvliegtuig en meende hij dat veel slaven niet slechter af waren dan miljoenen Europeanen aan de onderkant van de samenleving. Volgens Emmer vormden de inkomsten uit de slavenhandel van de WIC slechts een fractie van het nationaal inkomen in die tijd. Hoe het zij, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 is een prikkelend, leerzaam en loepzuiver geschreven boek.
Ewald Vanvugt is een uitgesproken criticus van het koloniaal verleden, waarover hij een zwartboek schreef: Roofstaat. Wat iedere Nederlander moet weten (Uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2016. 856 blz. € 39,99). Vanvugt beschrijft op chronologische wijze, jaar na jaar, hoe en waar de Nederlanders zich misdragen hebben, in Elmina in West-Afrika bijvoorbeeld, het brandpunt van de slavenhandel. Hij citeert een predikant die er werkte: ‘Ik heb de zogenaamde christenen nergens zo ver verdwaald in gruwelen verzopen gevonden als hier.’ Volgens een koloniale wijsheid golden ‘rond de evenaar de Tien Geboden niet’. Vanvugt schrijft en documenteert goed. De ‘zeven grofste misdaden van Nederland overzee’ heeft Vanvugt gebundeld in Roofstaat compact. Een van die ‘grofste misdaden’ was de slavenhandel, waaraan een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd, een gruwelijk verhaal. Wie er kennis van genomen heeft, kijkt nergens meer van op.
beeld
De slavernij in de voormalige Nederlandse kolonie Suriname komt aan de orde in twee boeken van de Leidse historicus Karwan Fatah-Black. In Eigendomsstrijd. De geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname (Uitg. Ambo|Anthos, Amsterdam 2018. 224 blz. € 20) beschrijft hij de periode die voorafging aan de afschaffing van de slavernij in 1863. Nederland was er laat bij met de afschaffing, omdat de slaveneigenaren financieel schadeloos gesteld moesten worden, en dat kostte tijd. Ook vroeg men zich af, of de slaven wel goed op hun vrijlating waren voorbereid. In Sociëteit van Suriname 1683-1795 (Uitg. Walburg Pers, Zutphen 2019. 175 blz. € 29,95) schetst Fatah-Black het bestuur van de kolonie in de achttiende eeuw. De Sociëteit haalde kolonisten naar Suriname, die hun plantages door slaven lieten bewerken. Over kolonisten en slaven werd belasting geïnd, waarvan de opbrengst werd gebruikt om slaven te onderdrukken, weggelopen slaven op te sporen en grenzen voor slaven te sluiten.
Groen van Prinsterer
Sommige gereformeerde predikanten maakten bezwaar tegen de slavenhandel, zoals Bernardus Smytegelt. Gerrit Schutte schreef een opstel over hen. ‘Bij het schemerlicht van hun tijd. Zeventiende-eeuwse gereformeerden en de slavenhandel’, is verschenen in een opstellenbundel van Schutte, Het Calvinistisch Nederland. Mythe en werkelijkheid (Uitg. Verloren, Hilversum 2000.).
In het Nederlandse debat over de slavernij gaat het meestal over de slavernij in West-Indië. Dat is niet helemaal terecht, blijkt uit Kleurrijke tragiek, het boek van Matthias van Rossum over de geschiedenis van de slavernij in Azië in de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) (Uitg. Verloren Hilversum, 2015. 91 blz. € 14). Rond 1750 waren er 75.000 slaven in Nederlands-Indië, elfduizend meer dan in West-Indië. De slaven werden vervoerd en verhandeld door het personeel van de VOC, voor eigen rekening.
Het Nederlandse debat over de afschaffing van de slavernij is een belangrijk onderwerp in het proefschrift van de Leidse historica Maartje Janse: De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880 (Uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam 2007. 395 blz.
€ 29,90).
Een belangrijke rol was weggelegd voor de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij (NMBAS), die in 1842 door de orthodox-protestantse voorman Groen van Prinsterer was opgericht. Anders dan zijn tijdgenoten meende Groen dat religieuze overtuigingen ertoe deden in het publieke debat. Hij vond de slavernij een nationale zonde en wees op het belang van evangelisatie onder de slaven. De NMBAS kocht Surinaamse slaven vrij en belegde openbare bidstonden voor de afschaffing van de slavernij. Met gedichten over de zorgen van moederslavinnen om hun kinderen, probeerde ze de harten van het publiek te raken: ‘Hun angstgeschrei gaat op, wordt ook door ons vernomen, / Zegt, zult ge werkeloos van verre blijven staan?’
Dat de slavernij in 1863 eindelijk werd afgeschaft, was voor een niet gering deel te danken aan de inzet van orthodox-protestants Nederland. ■
Er liggen nu overal boeken om me heen waaraan ik niet goed durf beginnen. Zoals Kroesvee (2019), een historische roman over de slavenhandel. Grimmig, nietsverhullend. Auteur John Meilink werkt aan een reeks, Zonen van Jafeth. De ondertitel verwijst naar de bijbeltekst waarmee slavernij is goedgepraat. Moord aan de monding van de Marowijnerivier (2013) maakt het concreet. Historicus Leo Balai beschrijft het vergaan op 1 januari 1738 van het slavenschip Leusden. De bemanning sloot 664 gevangenen op toen het schip verging, zestien overleefden. Dit schip vervoerde tussen 1719 en 1738 in totaal 6564 gevangenen, van wie 4925 de reis overleefden. Lang geleden? Dat is hoe je het bekijkt. Zet zes, zeven mensen op een rij, één voor elke generatie, en je bent er. Ga in gedachten terug naar je overgrootvader, daar de opa van en dan diens vader en grootvader. Een kind kan het begrijpen.
beeld
Inmiddels ligt het bureau vol. Niet alleen met boeken over de slavenhandel. Ook met De onfatsoenlijken. Een reis door populistisch Europa (2018) van Jan Antonissen. Hillbilly Blues (2017, J.D. Vance), over de verarmde witte onderklasse in Amerika. En boeken over de demonisering van de ooit zo trotse, oer-Engelse arbeidersklasse. En Minderheid in eigen land (2015), van Martin Bosma, PVV-Kamerlid. Wat heeft dat ermee te maken?
Dit: mensen sluiten zich snel op in hun eigen vak. Boeren, burgers, buitenlui. Suri’s, Antillianen, Paki’s, Mocro’s, zwart, wit. Bakfietsers in de grachtengordel tegenover boeren die het water aan de lippen staat. Stad versus platteland. Verdrietig. En onpraktisch, omdat het de onderklasse uit elkaar speelt. Witte Nederlanders die economisch en sociaal kwetsbaar zijn, zijn lotgenoten van zwarte en getinte landgenoten en vice versa. De elite, die al generaties een dikke boterham verdient en oud geld vermeerdert met nieuw geld, redt zichzelf wel. Vroeger met de plantages, nu met de windhandel in flitsgeld en het manipuleren met onroerend goed. Zij hebben hun loon reeds. Maar die anderen? Die 12 procent van de Nederlanders, bijvoorbeeld, die niet of amper kan lezen en schrijven?
hartstochten
Identiteit roept felle hartstochten op, maar je kunt er je boterham niet mee smeren. ‘In gelul kun je niet wonen’, om met Jan Schaefer te spreken. Je verzwakt er de gezamenlijke strijd mee tegen hardrijders in woonwijken, dealers, grofvuilsmijters, lachgasverkopers, malafide huurbazen, institutioneel racisme bij overheden, huisjesmelkers die monopoly spelen in onze steden en de drugsmaffia, die altijd de zwaksten pakt. De roep om aandacht voor eigen pijn en identiteit kan de kwetsbaren, de arbeidersklasse, uit elkaar spelen.
Tegelijk is gezien worden belangrijk. Mijn hart gaat sneller kloppen van volkse wijken met een rauwe rand, zoals De Geitenkamp of Immerloo in Arnhem. Deze week stonden de kinderen voor de rechter die in een flat in Immerloo met oud en nieuw brand stichtten met vuurwerk; een vader en zoon kwamen om in de lift. Een bitter begin van een nieuw jaar, voor een wijk die voortdurend opkrabbelt. De mensen daar weten al heel lang dat zij op elkaar zijn aangewezen. De diversiteit is er ongelooflijk groot. Daar, op de buurttuinen en in het buurthuis, is een armer, maar vooral een ander en veerkrachtiger Nederland te zien dan het hameren op de eigen identiteit en de eigen groep ons wil doen geloven. Of die eigen groep nu Turks of Surinaams of wit en Nederlands is.
flinterdunne poppenkast
Is liefde voor vaderlandse geschiedenis toe te juichen, te veel identiteit maakt blind. Dat geldt ook Black Lives Matter-demonstranten die het standbeeld van Piet Hein besmeuren. Hij was tégen slavenhandel. Maar in Nederland lijkt het aangrijpen en bespotten van fouten en overdrijvingen van de ander het hele wereldbeeld van sommigen te vormen. Wat voor leven heb je, als je je kostbare tijd vult met zulke flinterdunne poppenkast? Als De Telegraaf opgewonden bericht dat ‘Johan Derksen helemaal losgaat op Akwasi’, weet je niet meer of je moet kotsen, huilen, vloeken of bidden. Misschien wel alle vier. Het strovuur van de opwinding op Twitter en aan de tv-borreltafels houdt even de blik vast, maar wordt al snel dodelijk saai en voorspelbaar. Oninteressant. Wat wil je echt weten? Hoe mensen in Nederland leven. Wat hun verhaal is. Hoe het is om op te groeien in bepaalde wijken. En met een niet-westerse achtergrond (half of helemaal) of met een zwarte huid in een wit land. En hoe culturen elkaar hebben leren kennen. Het ontberen van die kennis voelt dom. Je land en je tijd niet kennen, is een rotgevoel.
gebroken en uitgebrand
Tijd om te lezen en te herlezen. Het negerboek, van Lawrence Hill (2011, ook een tv-serie). Het kasteel van Elmina. In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika, van Marcel van Engelen (2013). Murat Isik, Wees onzichtbaar (2018). Eerste ontmoetingen & Verering van de vooruitgang (2018) van de Nigeriaanse historicus David Olusoga.
beeld
Tot slot een terugkijktip. In ‘Na de klap’ sprak Tom Kleijn in Londen met omwonenden van de Grenfell Tower, die in 2017 in vlammen opging. Er stierven 72 mensen. Nog niemand is aansprakelijk gesteld. Kleijn laat zien wat er van Groot-Brittannië geworden is: ‘Broken, burned-out Britain’, zegt iemand. Het doet beseffen wat er ook in Nederland op het spel staat: de maatschappelijke vrede. Buurtbewoners en nabestaanden rond Grenfell Tower staan er alleen voor, ongeacht hun kleur. De Engelse elite luistert nog steeds niet en de lokale moskee doet meer voor de mensen dan de bestuurders. Die verschuilen zich, nemen geen verantwoordelijkheid.
Zou het kunnen dat onrecht en racisme vaak het gewaad aantrekken van een zogenaamd neutraal kapitalisme? De dodelijk-brandbare gevelplaten zijn op de Grenfell Tower geplakt, omdat rijke nieuwkomers in de wijk zich stoorden aan de armoedige aanblik van het gebouw. Het haalde hun woongenot omlaag. Aan de onderkant staan zwart en wit aan één kant: samen kwetsbaar, samen sterk. De Britse samenleving is misschien al onherstelbaar gebroken. Hopelijk komt het in Nederland niet zo ver.






