Joost Zwagerman: Misschien word ik door God gemist

Kunst, vertelde Joost Zwagerman in 2010 in een interview met deze krant, heeft in de wereld de plaats van de religie ingenomen. Zwagerman had zijn Boekenweekgeschenk Duel geopend met een knetterende vloek – en wel precies dáárom: in de openingsscène ging een kostbaar kunstwerk aan flarden. En als kunst de plek van religie heeft ingenomen, staat het vernietigen van kunst gelijk aan godslastering.
‘Werkt dat nou echt?’, was de vraag. Als kunst niet meer is dan verf op een doek, hoe gaat dat je leven dan verrijken, laat staan verlossen? Kunst kan die functie eigenlijk alleen maar hebben als je daarachter een werkelijkheid vermoedt die groter is dan wat je ziet. Alleen dan kun je kunst tot vervangreligie verheffen.
En dan lees je nu dit gedicht:
Meester stelt in de klas een vraag.
Jij bent niet in die klas.
Je moet wachten, op de gang.
‘Wanneer is iets kunst?’
De kinderen schrijven een antwoord op.
Tom/Kick: Als het mooi is.
Max: Als het zomer is.
Bodhi: Als het een beetje cool is.
Ebba: Als je in een museum bent.
Jules: Als het licht geeft.
Selma: Als je je best hebt gedaan.
Quirijn/Kesso: Als iets glimt.
Jouw antwoord doet niet mee.
‘Als God Zijn zegen geeft.’
Altijd sta je te wachten,
en altijd is het wachten
op een langer wachten.
Meester laat je achter in de gang.
Je staat er nog, nu al zo lang.
Het gevonden antwoord van de ik-figuur, ‘Als God Zijn zegen geeft’, is precies het antwoord dat Zwagerman in 2010 nog niet kon geven. En ook in deze nieuwe bundel is het een antwoord dat kennelijk niet gegeven mag worden. Meester wil het althans niet horen.
mystieke eenwording
Je bent dan aanbeland bij het slot van de dichtbundel. Tot op bladzijde 71 is Zwagerman aan het worstelen met God. Hij vertelt dat hij God al op jonge leeftijd uit zijn leven heeft verwijderd. Huiveringwekkend beschrijft hij hoe een eucharistieviering in zijn tegendeel kan verkeren als het in somberheid en hypocrisie geschiedt, en de priester een ‘zeverpreek’ houdt die door zijn vader ‘als een braakbal moet worden doorgeslikt’. Als je in zo’n setting de maaltijd viert, zie je alleen nog maar
hoe Zijn
bloed in roemers lekt. Hoe Zijn
levend lichaam in dood brood
tot doder leven wordt gewekt.
Eén gedicht later is het klaar. ‘Klaar’ is ook de titel van het gedicht. Het argument is het lijden in de wereld, in dit geval de Holocaust.
Anne Frank die Hem in haar dagboek schrijft.
O lieve God, ik denk aan Jou, ik hou van Jou.
Dat is niet waar. Het is een vrome, laffe leugen.
Aarzelend heeft Anne Zijn bestaan betwist.
[...]
God moest uit mijn bestaan gewist,
uit naam van Elckerlyk, uit naam van Anne Frank.
Toch klopt God aan de achterdeur weer aan. Bij Zwagerman loopt dat langs mystieke lijnen. Eenwording, versmelting, is een groot thema. Ook fysiek, erotisch zelfs, in de traditie van de grote middeleeuwse mystici.
Het gevecht blijft lang onbeslist, maar in het grootste gedicht van allemaal, Verlosser, kantelen de panelen. Daarna ontstaat er ruimte voor geloofsbelijdenissen die veel verder gaan dan de vage erkenning dat er ‘iets’ moet zijn. Gods onbewijsbaarheid, onaantoonbaarheid, wordt door Zwagerman uiteindelijk omarmd.
Nochtans belijd ik
dat ik, tegen de klippen op,
uiteindelijk in Hem geloof.
Zijn grootste en finale wapenfeit:
Hij is er niet.
Hij is alomvattende
afwezigheid.
Erg is dat niet.
Ik ben er evenmin.
Dat schept een band.
In Zijn voldongen vacuüm
houdt Hij zich uit de aard der zaak
en uit principe blind en doof.
Dat is verdrietig:
men verlangt naar Hem.
Toch is Hij hier.
Dagelijks staat Hij in mij op.
Men ziet dat niet.
Ik kan daar niets aan doen.
Het is Gods rotstreek in een notendop.
Aan het slot is diezelfde onaantoonbaarheid van God ook weer problematisch: een ‘rotstreek’ zelfs. Immers: de vreugde van die dagelijkse opstanding speelt zich af ‘in mij’ – en is dus ondeelbaar. Geloven is zo strikt persoonlijk dat het een nieuwe eenzaamheid oplevert.
De pijn en de twijfel zijn na het kantelpunt in deze bundel bepaald niet voorbij. En de ervaring van Gods afwezigheid schrijnt soms alleen maar heftiger. Met die pijn eindigt de bundel.
Ook God
is blind. Ziet niets dan licht.
Hij sluit zich altijd op en af.
Ik ben Zijn stil en blind verdriet.
Toch heeft die dagelijks opstaande God in Zwagerman een perspectief wakker gemaakt dat over de dood heen reikt. Wrang genoeg kan het zomaar zijn dat het vermoeden van Gods bestaan Zwagerman juist de moed heeft gegeven om toe te geven aan zijn suïcidale gedachten. Jezelf in een zwart gat vernietigen voelt toch anders dan jezelf in de armen van God storten. Het is een pijnlijk vermoeden.
Tot nu toe gaat deze recensie over de inhoud van de gedichten, niet over de kwaliteit. Niet voor niks. De bundel Wakend over God kent zo z’n zwakke momenten. Het is wel erg anekdotisch allemaal, er gebeurt in de taal vaak te weinig. Zwagerman treft een toon die soms aan Jotie T’Hooft doet denken, de junkie-dichter die eveneens wegzakte in somberheid en zichzelf in 1977 met een overdosis van het leven beroofde. T’Hooft schreef op de muur van de kamer waarin hij de fatale spuit zette een berichtje voor zijn vrouw: ‘Dag kleine meid! Veel geluk!’
Zwagerman laat zijn geliefde een indrukwekkend gedicht na, waarin de dood het einde niet is, en dus ook de liefde niet voorbij.
Mijn lief, wees alsjeblieft
heel lief voor mij, nu God
mij denkelijk heeft uitgewist.
Mijn lief, blijf alsjeblieft
heel dicht bij mij. Misschien
word ik door God gemist.
Mijn lief, vertrouw ook
nu op mij. Ik ben niet weg,
God ademt mij. Mijn lief,
wees alsjeblieft heel lief
voor mij. Misschien heeft God
Zich in mijn dood vergist. ¦
Joost Zwagerman. Uitg. Hollands Diep, Amsterdam 2016. 96 blz. € 16,99
+ fascinerende levensbeschouwelijke zoektocht
- wisselende kwaliteit

