Namen roepen op tot respect voor het wezen van mens, plant en dier
De soortenrijkdom van dieren en planten in Nederland staat onder zware druk. Aan woorden als gezag en macht zijn wij in onze omgang met dieren, bomen en planten gewend geraakt. In Genesis 1 verleent God aan de mens Adam het gezag over de vissen, de vogels en andere dieren. Onze dagelijkse levenspraktijk laat zien dat wij deze opdracht heel serieus hebben genomen. De natuur is er om de mens te dienen, zo denken we. De vraag of aan dat heersen grenzen zijn gesteld, kwam niet in ons op.
De Duitse bijbelvertaling van Maarten Luther stelt eveneens dat God de mens als heerser over de dieren aanstelt. Maar, dan volgt de uitspraak: ‘Ik vertrouw alle dieren toe aan jullie zorg.’ De dictatoriale willekeur van onbeperkte macht gaat over in de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de dieren.
In hoofdstuk drie van Genesis wil God aan de mens een metgezel schenken. God brengt de door Hem geschapen dieren naar de mens om te zien, welke namen de mens aan de dieren zou geven. Zoals de mens de dieren zou benoemen, zo zouden de dieren heten. Maar er is niemand onder deze dieren die bij hem past.
Namen zijn dus geen willekeurige etiketten. Naamgeving gaat gepaard met het zoeken naar het wezen van het dier dat de naam ontvangt.
Dat de naam het wezen van een mens bevat of zelf is, zal niemand verwonderen die zich in een vreemd gezelschap aan anderen moet voorstellen en twijfelt of hij of zij moet zeggen: ‘Ik heet’ of ‘Ik ben’. Wie zich jouw naam niet meer herinnert en de vraag stelt: ‘Hoe heet je ook alweer?’ beledigt jou en kwetst je tot in je ziel. De naam is de sleutel tot je wezen en daarom besteden toekomstige ouders een hoop tijd aan het kiezen van de juiste naam van hun kind dat ze nog niet met eigen ogen hebben gezien.
veelvormigheid
Individuele namen, zoals bij mensen in alle culturen gebruikelijk zijn, hebben de dieren, planten en bomen niet. Hun naam is eerder een soortnaam dan een aanduiding van het afzonderlijke schepsel. En toch is bij dieren, planten en bomen iets soortgelijks werkzaam als bij mensen. Je neemt het dier of de boom pas waar wanneer je daarvan de onderscheidende eigenschappen kent. Wie die niet waarneemt, ziet de veelvormigheid van de schepping niet. Of merkt niet op dat iets waardevols verdwenen is.
Dan kan het gebeuren dat iemand tijdens een excursie door de Ooypolder bij Nijmegen uitroept dat het daar paradijselijk is, waarop een andere deelnemer roet in het eten gooit met ‘Maar wel zonder leeuweriken!’ Je gaat de zomertortel, de wulp, de zwarte mees en de smient pas missen wanneer je hen bij naam en toenaam hebt leren kennen.
De door de Schepper zo liefdevol in Genesis 1 beschreven natuur stelt een vraag aan de mens. Hoe weten we dat die vraag er is? Wanneer we ons bewust zijn van ons menselijk handelen; wanneer wij begrijpen dat wij iets verstoord hebben dat zonder ons een eigen harmonische ordening bezit.
Wanneer de namen in de vergetelheid raken, verdwijnen de vele varianten die samen de natuur vormen. Blauwborstjes, puttertjes, korhoenders, atalanta’s, akkermannetjes, futen, hamsters en grutto’s verdwijnen geruisloos, omdat wij hen niet kennen en daarom niet tot vragen komen over hun toenemende afwezigheid. We worden in slaap gesust door spectaculaire verhalen over de terugkeer van de wolf in Nederland. De achteruitgang van het aantal vogelsoorten in Nederland is echter oneindig veel belangrijker dan de gevaarlijke luchtfietserij over wolven.
echec
Het echec van de dertig wisenten in het Duitse Noordrijn-Westfalen is tekenend. Deze oerossen, ooit verkast vanuit het grensgebied van Polen en Wit-Rusland naar een Duits natuurgebied, dreigen nu terug te moeten, omdat de boseigenaren klagen over de aantasting van de bast van hun beuken door de robuuste wisenten.
Genesis spreekt met liefde en respect over de schepping. De mens kreeg de grandioze kans toebedeeld om de dieren namen te geven. Laten we de planten en de bomen aan de naamgeving toevoegen. De rijkdom van de natuur ontvouwt zich voor diegene die de namen kent en het diepe genoegen van de Schepper in zijn schepping aanvoelt. De namen – daar komt het op aan. Zij leiden naar dat specifieke deeltje van de natuur dat we hebben benoemd. Dan volgt de eerbied vanzelf en voelen de grutto en de leeuwerik dat er naar hen geluisterd wordt. <